Mijn Armeense grootmoeder – column van Linda Bilal
Als kind zat ik op de Franciscaner Zustersschool in Aleppo. Vanaf de vierde klas moesten christelijke leerlingen er verplicht godsdienstlessen volgen. Ze werden daarvoor naar de kloosterkerk tegenover de school gebracht. Toen ik doorkreeg dat ze die lessen snel afraffelden zodat ze de rest van de tijd konden buitenspelen, zorgde ik ervoor dat ook ik die lessen mocht bijwonen.
In de kloosterkerk hoorde ik mijn vriendin Dolla vage zinnen mompelen. Pas later begreep ik dat het religieuze liederen waren. Na een jaar ontdekte mijn docent islamitisch onderwijs dat ik aan haar lessen was ontsnapt. Bovendien waren ze er in de kloosterkerk achter
gekomen dat ik geen christen was, maar een moslim. Een docent belde mijn ouders en mijn moeder spoedde zich naar school. Wat voor soort opvoeding kreeg ik wel niet dat ik me zo weinig bewust was van mijn religieuze identiteit dat ik mee kon bidden met de christenen?
Daarna moest ik met de andere ‘moslims’ islamitisch onderwijs volgen. De docent probeerde me bij te spijkeren wat ik had gemist. Ze leerde me bidden. Talloze keren haalde ik Koranteksten door de war met de religieuze liederen die ik onbewust had onthouden tijdens mijn stiekeme bezoeken aan de kloosterkerk.
Zou de moordenaar in Christchurch mij hebben gespaard als hij wist dat ik seculier was?
Daarna heeft niemand ooit meer gevraagd naar mijn geloof. Tot de dag dat een onderzoeker in een vluchtelingencentrum mij vroeg of ik moslim was. De vraag verraste me en ik worstelde met het antwoord. Ik kom uit een gemengde familie met verschillende religies en etniciteiten. Mijn grootmoeder van mijn moederskant komt uit het christelijke Armenië, mijn ouders zijn islamitisch.
Na het bloedbad in de Christchurch-moskee in maart in Nieuw-Zeeland belde ik onmiddellijk met mijn jeugdvriendin Dolla die daar nu woont. Haar stem trilde. Ze vreesde voor meer aanslagen. Nerveus zei ze dat er een oorlog zou uitbreken waarin alle waanzin van de wereld zou losbarsten.
‘Je bent christen, waar ben je bang voor?’, vroeg ik in de hoop haar met een grapje gerust te stellen. ‘Mijn donkere huid’, zei ze. ‘Die verraadt dat ik uit het Midden-Oosten kom, en dat is nu eenmaal overwegend islamitisch. Bovendien ben ik bang voor vergeldingsaanvallen op kerken.’
Het is verrassend wat we gemeen hebben met terroristen: angst, gehechtheid aan de eigen cultuur en de weigering om nader tot elkaar te komen. Wat als ik in die moskee in Christchurch had gezeten? Zou de moordenaar me hebben gespaard als hij wist dat ik seculier was en als kind naar de Zustersschool was geweest? Zou hij me de ruimte hebben gegeven om te zeggen: ‘Wacht even, mijn grootmoeder is Armeens’?
Diezelfde grootmoeder vertelde me vaak verhalen over God. Zelf was ze als kind ontsnapt aan de Armeense genocide in Turkije. Ze vluchtte naar Aleppo waar ze werd opgevoed door een moslimfamilie. Later kreeg ze de keuze tussen het christendom en de islam. Omdat ze verliefd werd op mijn grootvader, koos ze voor het laatste. Wat als de moordenaar van moslims verliefd was geworden op een moslim? Wat als mijn grootmoeder hem haar verhaaltjes voor het slapengaan had verteld?