Het huis van de slavenhandelaar
Eén van de mooiste zeventiende-eeuwse huizen van Amsterdam is het Coymanshuis aan de Keizersgracht 177, gelegen tegenover de Westerkerk en het homomonument. De ironie van de geschiedenis heeft gewild dat het grachtenpand waar in de zeventiende eeuw een slavenhandelaar woonde, in 2003 werd ingericht als Nederlands hoofdkantoor van Amnesty International, de grootste mensenrechtenorganisatie ter wereld. In datzelfde jaar besloot Amnesty de strijd tegen hedendaagse slavernij van uitbuiting en onmenselijke arbeid in haar missie op te nemen.
Het pand is in 1625 gebouwd door Jacob van Campen, de architect van onder meer het Paleis op de Dam en het Mauritshuis in Den Haag. Het was voor die tijd een gigantische woning, met twee nagenoeg identieke vleugels. Het heette ‘de Coymanshuizen’, naar de broers Balthasar en Johannes Coymans die ieder een vleugel bewoonden. Meer dan een eeuw lang zouden er tientallen kinderen en neven Coymans in het pand wonen.
Elke generatie Coymans kende een Balthasar en een Johannes. De eerste Balthasar was een schatrijke bankier die onder meer 18 duizend gulden investeerde in de handel op de Oost en die onder dekmantel van zijn bedrijf koeriersdiensten voor Willem van Oranje verrichtte. Zijn oudste zoon, de Balthasar die met zijn broer Johannes het Coymanshuis liet bouwen, had vier miljoen op de Wisselbank. Een neef, Balthasar nummer 3, had zoveel aanzien dat buitenlandse vorsten in zijn huis kwamen logeren; hij investeerde vooral in Spaans Amerika en Curaçao. Diens neef, ook een Balthasar, ging met broer Johannes voluit de slavenhandel in. In 1685 kreeg Balthasar 4 het asiento, een vergunning van de Spaanse kroon om jaarlijks 3000 tot slaaf gemaakten voor de Spaanse koloniën te verhandelen. Die positie werd hem een paar jaar later weer afgenomen.
De firma Coymans verdiende nog veel meer aan andere handel en was jarenlang de belangrijkste rekeninghouder in Amsterdam. Toen de vierde Balthasar in de Westerkerk werd begraven, liet hij onder meer een schat van 130 boeken in verschillende talen na.
‘De handel is zeer slecht’
De Coymans-familie stierf in 1759 uit met de laatste bewoner van de Coymanshuizen, ook een Balthasar. Dat jaar erfde Jan Pieter Huydecoper (1728-1767) de twee-onder-één-kap. Hij was in zijn jeugd een losbol en vanwege zijn grote schulden nam hij de wijk naar Afrika. In 1756 werd hij oppercommies (hoge WIC-beambte) van de West-Indische Compagnie en vertrok hij naar Guinee, waar hij directeur werd van het handelseiland Elmina. Hij kreeg er verschillende kinderen met inheemse vrouwen.
Slavenhandel was op Elmina de belangrijkste bron van inkomsten. Die handel was niet gemakkelijk. Huydecoper maakte uitgebreide verslagen, die in Nederland grote bekendheid kregen. In juni 1766 schreef hij: ‘Ik weet dat men in Europa denkt dat men zich hier slechts neder hoeft te bukken om geld te krijgen. Doch waardeloos, het is verre van dat […] De handel is zeer slecht. En ik heb in het laatste jaar in mijn slaven een zware slag gehad. Aangezien de mazelen onder hen zestig jonge negers heeft weggerukt. Die stuk voor stuk bij mij voor geen tweehonderd F [gulden] zouden te koop zijn geweest.’
Huydecoper heeft geen gelegenheid gehad daadwerkelijk in huize Coymans te wonen. Toen de slavenhandel weer opbloeide hoopte hij zijn schulden te kunnen aflossen en naar Amsterdam terug te keren. Maar ‘na een bedlegering van bijna drie weken, veroorzaakt door een smartelijke teringziekte’ overlijdt hij in Elmina.
De betekenis van de slavenhandel
Het verleden van de slavenhandel is inmiddels sterk in de belangstelling komen te staan. Het is de grootste gedwongen migratie uit de geschiedenis en daarmee door de Verenigde Naties verklaard tot wat nu een misdaad tegen de menselijkheid zou zijn geweest. Maar morele bezwaren waren er in die tijd nauwelijks in Nederland te horen.
Afrikaanse slavenjagers namen tussen 1576 en 1850 rond 25 miljoen mensen gevangen om te verkopen. De doorvoer van tot slaaf gemaakten door Afrikaanse en Arabische handelaren was lucratief. In dat eerste deel van de handel overleed een groot percentage deel van hen die tot slaaf werden gemaakt. Van de ruim 25 miljoen buitgemaakte mensen was 6 miljoen bestemd voor de Aziatische slavenmarkten, 8 miljoen voor de Afrikaanse markten, en 12,5 miljoen werden verscheept naar Amerika. Nederland transporteerde in totaal 555 duizend tot slaaf gemaakten, 4,5 procent van het totaal van de handelaren uit Europese landen en de VS. Zo’n 15 procent van de zwarte Afrikanen kwam te overlijden tijdens de reis, een sterftecijfer dat trouwens ook gold voor de Europese bemanning.
De opbrengst voor Nederland was in deze periode tussen 63 en 78 miljoen gulden (cijfers van het NinSee). De winstmarge voor Nederlandse handelaren was 3 procent, de helft van de Engelse winst, mede als gevolg van slechte zorg voor de tot slaaf gemaakten op Nederlandse schepen. Slavenschepen vormden 1 procent van de Nederlandse koopvaardijvloot; de bemanning van de slavenboten was goed voor 2 tot 3 procent van de totale werkgelegenheid in de koopvaardij, Wel besloeg de slavenhandel 15 procent van de totale Nederlandse invoer, dus het economisch belang was niet gering.
Engeland schafte de slavenhandel af in 1833, Frankrijk in 1848, de VS en Nederland in 1863. De tot slaaf gemaakten waren toen echter nog niet vrij; zij moesten nog tien jaar gedwongen doorwerken voor hun eigenaren. Daarom zeggen sommige mensen dat de slavernij pas echt eindigde in 1873. In 2002 werd in het Amsterdamse Oosterpark een monument geplaatst ter herinnering aan het lot van de door Nederlanders verhandelde mensen.
Het Amnesty-huis in het Coymanshuis
Met de aankoop van de panden Keizersgracht 77 en 175 konden alle afdelingen van het landelijk secretariaat, waarvan enkele in de loop der jaren elders waren gehuisvest, weer onder één dak worden gebracht. Sinds de bezuiniging en reorganisatie van 2014, waarbij het personeelsbestand aanmerkelijk is teruggebracht, wordt de helft van de kantoorruimte verhuurd aan zo’n acht andere organisaties waarvan het werkterrein verwant is aan dat van Amnesty.