Vraag & Antwoord over boerkaverbod
Waarom is een algemeen verbod op gezichtssluiers in strijd met mensenrechtenverdragen?
Een algemeen verbod op het dragen van een boerka of niqaab (gezichtssluiers) in de publieke ruimte is volgens Amnesty International strijdig met internationale mensenrechten: hierin is vastgelegd dat eenieder het recht heeft om zijn of haar geloof, persoonlijke overtuiging of identiteit uit te drukken door te kiezen hoe hij of zij zich kleedt.
De overheid is verplicht om dit recht te eerbiedigen, te beschermen en te waarborgen – door een omgeving te creëren waarin eenieder zijn of haar eigen keuzes kan maken, vrij van dwang, bedreiging of intimidatie. Dit betekent ook dat overheden verplicht zijn om vrouwen te beschermen tegen druk, bedreigingen of geweld vanuit hun familie of gemeenschap om een boerka of niqaab te dragen.
Kortom: vrouwen hebben het recht om een boerka of niqaab te dragen én om deze niet te dragen. Amnesty International verdedigt het standpunt dat mensen vrij zijn om aan hun mening, levensbeschouwelijke overtuiging of identiteit uitdrukking te geven door zelf te kiezen hoe zij zich kleden.
Amnesty International vindt echter niet dat de dragers van een boerka of niqaab moeten worden bestraft. Immers: daarmee worden ook vrouwen gestraft die geheel vrijwillig gezichtsbedekkende sluiers dragen. En komen vrouwen die gedwongen worden een boerka te dragen door een verbod mogelijk in een nog problematischer situatie terecht. De overheid kan in individuele gevallen vrouwen beschermen tegen onderdrukking middels het familie- of het strafrecht. Daarnaast moeten overheden discriminatie van vrouwen bestrijden door effectieve wetgeving en beleid in te voeren. Ook moeten overheden zich inspannen om vooroordelen en stereotype denkbeelden te doorbreken over vrouwen en wat typische ‘vrouwelijk’ of ‘mannelijk’ zou zijn. Dat kan door voorlichting, sociale programma’s en onderwijs. Amnesty International meent dat het aan elke individuele vrouw zelf is om, vrij van dwang en druk, te bepalen of, en zo ja op welke wijze, zij uiting wil geven aan haar mening, of godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. Dat recht is gegarandeerd in internationale mensenrechtenverdragen. Op bepaalde specifiek onveilige plaatsen kan een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding dan ook soms gerechtvaardigd zijn. Ook kan, wanneer dat objectief gerechtvaardigd is, zoals bij identiteitscontroles, van individuen geëist worden dat zij hun gezichtssluier afdoen. Zie verder vraag 8. Ook kan de overheid regels opstellen aangaande het (niet) dragen van bepaalde kleding en religieuze of politieke symbolen door functionarissen die het officiële, neutrale overheidsgezag moeten vertegenwoordigen, zoals politiefunctionarissen of rechters. Ook kan van ambtenaren die contact hebben met burgers gevraagd worden hun gezicht niet te bedekken. In november 2015 heeft de Nederlandse regering een wetsvoorstel ingediend waarmee ze het dragen van een gezichtssluier in het openbaar vervoer in publieke gebouwen en instellingen strafrechtelijk verbiedt. Dat gaat dus om een beperkt ‘boerkaverbod’.
Moeten vrouwen die gedwongen worden een boerka te dragen niet worden beschermd?
Vindt Amnesty de boerka een vorm van vrouwenonderdrukking?
Kan een boerka of niqaab nooit verboden worden?
> Lees Amnesty’s reactie op dit wetsvoorstel
Dragers van een boerka beroepen zich vaak op de godsdienstvrijheid. Maar de Islam bevat toch geen plicht tot het dragen van een boerka?
Amnesty International vindt dat het echter niet aan de overheid is om een dergelijke religieuze discussie te beslechten. Zij dient zich in principe neutraal op te stellen in kwesties van theologische aard.
Dit moet volgens Amnesty International ook zo gezien en beoordeeld worden. Een algemeen verbod op het bedekken van het gezicht zou een inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting en godsdienst betekenen van degene die een boerka of niqaab dragen als uiting van hun identiteit, mening of geloof. Wanneer de uitoefening van een mensenrecht door een minderheid ondergeschikt wordt gemaakt aan de mening van de (overgrote) meerderheid, houdt dat recht op te bestaan. Een recht wordt zo een privilege waarvan de uitoefening afhankelijk is van de goedkeuring of welwillendheid van de meerderheid. Als politiek neutrale organisatie beoordeelt Amnesty International beleid en wetgeving aan de hand van mensenrechtenverdragen. Deze verdragen zijn mede opgesteld om de rechten van minderheden in een samenleving te waarborgen. De stem van een meerderheid kan niet worden ingezet om een minderheid te discrimineren.
Een algemeen wettelijke verbod wordt toch ingesteld tegen alle gezichtsbedekkende kleding en niet expliciet tegen boerka’s?
Het boerkaverbod wordt gesteund door een democratische meerderheid. Daar kan Amnesty kan toch niet aan voorbijgaan?
Overigens biedt de wet in de Europese landen, waaronder Nederland, waar nu een boerkaverbod wordt voorgesteld al voldoende ruimte om te eisen dat iedereen zijn gezicht onbedekt laat op locaties of in situaties met een aantoonbaar veiligheidsrisico’s of bij identiteitscontrole. Een algemeen verbod op het dragen van gezichtssluiers in de publieke ruimte wijst Amnesty dan ook af. Maar Amnesty benadrukt dat het internationaal recht ruimte biedt voor een verbod, dus een een inperking van het recht op vrije meningsuiting en godsdienst, in concrete omstandigheden of situaties. Verder moet bedacht worden dat mensen die kwaad willen juist zo weinig mogelijk willen opvallen. Daar slechts zeer weinigen in West-Europa een boerka of niqaab dragen, springt de drager van een dergelijk kledingsstuk hier juist enorm in het oog. Het recht op vrijheid van meningsuiting beschermt (juist) ook schokkende, aanstootgevende of verontrustende uitingen.
Omwille van de veiligheid kunnen gezichtssluiers toch verboden worden?
De boerka past toch niet in de onze Europese cultuur?
Waarom veroordeelt Amnesty de verplichting om een hoofddoek of sluier te dragen in bepaalde Islamitische landen en wijst Amnesty tegelijkertijd een verbod in Europa af?
Amnesty heeft zich in de afgelopen jaren onder meer uitgesproken tegen kledingeisen die worden opgelegd aan vrouwen door de overheid en of (gewapende) oppositiegroeperingen in landen als Somalië, Jemen, de Tsjetsjeense Republiek (Russische Federatie), Saudi-Arabië, Iran, Irak en Pakistan.