Verdragen
Amnesty heeft in de loop der jaren bijgedragen aan de totstandkoming van een aantal belangrijke mensenrechtenverdragen, waaronder het Verdrag tegen marteling, het Kinderrechtenverdrag en het Wapenhandelsverdrag.
Verdrag tegen marteling
Het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing werd met iets meer dan de gebruikelijke plechtigheid aangenomen op 10 december 1984, in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York. Amnesty streed jaren lang voor de totstandkoming van dit verdrag.
Diverse sprekers herinnerden eraan dat precies 36 jaar eerder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens was aanvaard. De plechtstatigheid had ook een andere reden: de deelnemers realiseerden zich dat ze zojuist het leven hadden geschonken aan een van de meest verstrekkende mensenrechtenverdragen. Het verdrag stelt dat elke lidstaat een folteraar kan vervolgen, mocht die zich op haar grondgebied bevinden.
In 1985 kwam er een ‘speciale rapporteur inzake marteling’ in dienst bij de VN. Dat was de Nederlandse hoogleraar Peter Kooijmans. Gevraagd of zijn werk zin had voor de slachtoffers, zei hij: ‘Jawel, van geval tot geval. Het benaderen van regeringen is essentieel. Mensen martelen misschien voor hun lol, maar overheden niet. Ze doen het of ze keuren het goed omdat ze denken dat het de enige manier is om een situatie onder controle te houden. Internationale normen hebben zin. In Groot-Brittannië worden nu bandopnamen gemaakt van alle ondervragingen, en de banden worden verzegeld in aanwezigheid van de ondervraagde. Er is een keten van maatregelen nodig.’ In 2021 hadden bijna 171 staten zich bij het verdrag tegen marteling aangesloten.
Kinderrechtenverdrag
In 1989 ziet het VN-Verdrag voor de rechten van het kind het licht. Het verdrag verbiedt onder meer het opleggen van de doodstraf aan minderjarigen, een kwestie waarvoor Amnesty zich sterk heeft ingezet. Dit verbod was overigens ook al vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten uit 1966. Bijna alle landen hebben het Kinderrechtenverdrag inmiddels geratificeerd, behalve de Verenigde Staten. Bij ratificatie zou de VS kinderarmoede discriminatie van kinderen beter moeder bestrijden en een levenslange gevangenisstraf voor minderjarigen moeten schrappen. Daartegen bestaat weerstand.
Na intensieve druk van Amnesty en veel andere organisaties aanvaardden de VN in 2000 het ‘facultatief protocol’ over kindsoldaten bij het Verdrag voor de rechten van het kind. Zo’n protocol is een toegevoegd verdrag. Het stelde de minimumleeftijd voor militaire dienst op achttien jaar.
Wapenhandelsverdrag
Na 20 jaar druk uitoefenen door Amnesty-supporters en anderen trad in 2014 het Wapenhandelsverdrag in werking. Het verdrag beoogt een eind te maken aan de onverantwoordelijke hoeveelheden wapens die de wereld overspoelen. Het Wapenhandelsverdrag verbiedt de export van wapens als de exporterende staat kan weten dat de wapens ingezet kunnen worden voor het plegen van genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden.
Het verdrag is inmiddels door 141 landen ondertekend, waarvan 110 het ook hebben bekrachtigd. Het Wapenhandelsverdrag is niet ondertekend door onder meer de twee grootste wapenexporteurs (de Verenigde Staten en Rusland) en de top drie van wapenimporterende landen (Saudi-Arabië, India en Egypte). China (de op vier na grootste exporteur) trad in 2020 toe tot het verdrag.
Nelson Mandela-regels
In 2015 stelt de VN strengere regels op voor de menswaardige behandeling van gevangenen, nadat een coalitie van ngo’s – waaronder Amnesty – daarop had aangedrongen. De herziene regels schrijven meer respect voor de mensenrechten van gevangenen voor, met aandacht voor re-integratie in de maatschappij, vrijwaring van marteling, betere toegang tot medische zorg en beperkte toepassing van strafmaatregelen, waaronder eenzame opsluiting.
De regels worden vernoemd naar de in 2014 overleden Nelson Mandela, die 27 jaar in de gevangenis doorbracht tijdens zijn strijd voor wereldwijde mensenrechten, gelijkheid, democratie en de bevordering van een cultuur van vrede.
Internationaal Strafhof
Wanneer degenen die de gruwelijkste misdaden hebben bedreven aan gerechtelijke vervolging weten te ontkomen, stuurt dat de samenleving een veelzeggende boodschap: daders hebben niets te vrezen. Uit de lange ervaring van Amnesty blijkt straffeloosheid de belangrijkste oorzaak van het voortduren van mensenrechtenschendingen. Waar de verantwoordelijken zich niet hoeven te verantwoorden voor hun misdaden, waar de waarheid niet wordt onthuld omdat er geen rechtsorde heerst of vanwege gebrek aan politieke wil, ontstaat een zichzelf in stand houdende geweldsspiraal. In 1998 aanvaardden 120 regeringen in Rome het statuut van het Internationaal strafhof.
Het strafhof is bedoeld voor de berechting van de zwaarste misdrijven in de wereld: volkenmoord, andere misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Slechts zeven regeringen, waaronder de Verenigde Staten, stemden in 1998 tegen de aanvaarding van het statuut; 21 onthielden zich van stemming. Dit succes kwam slechts vier jaar nadat leden van Amnesty wereldwijd actie waren gaan voeren voor de oprichting van een rechtvaardig, eerlijk en onafhankelijk strafhof. Achthonderd andere niet-gouvernementele organisaties sloten zich aan bij de Coalitie voor een Internationaal Strafhof, die Amnesty in 1994 mede had opgericht. De meeste van de principes die Amnesty International als fundamenteel beschouwde, werden in het statuut van het Internationaal strafhof opgenomen. Dankzij de aanhoudende druk van Amnesty-supporters is sinds 2002 het Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag een feit.
Het Strafhof kwam op 14 maart 2012 tot zijn eerste vonnis. Thomas Lubanga uit de Democratische Republiek Congo werd schuldig bevonden aan het mede werven en inzetten van kindsoldaten. Hij kreeg een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd. Het meest recente vonnis werd in februari 2021 uitgesproken toen Dominic Ongwen uit Oeganda schuldig werd bevonden aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Ongwen was commandant van het Verzetsleger van de Heer (LRA), dat vanaf eind jaren tachtig tot 2006 in Noord-Oeganda op grote schaal heeft gemoord‚ verkracht‚ verminkt en kinderen ontvoerde. Daarbij vielen naar schatting honderdduizend doden‚ sloegen 1‚6 miljoen bewoners op de vlucht en werden twintigduizend kinderen ontvoerd.
Het Internationaal Strafhof onderzoekt momenteel de situatie in de volgende landen vanwege vermeende schending van mensenrechten en het internationale humanitaire recht: Darfur (Sudan), Oeganda, Democratische Republiek Congo, Centraal-Afrikaanse Republiek, Kenia, Libië, Ivoorkust, Mali, Georgië en Burundi.