Terrorisme en mensenrechten
De meest gebruikelijke betekenis van terrorisme is die van gewelddadige aanslagen en andere daden van terreur gepleegd door oppositiegroepen met het oog op het zaaien van angst als middel tot politieke verandering.
De kortste definitie van terrorisme is van de terreurdeskundige Alex Schmid: ‘oorlogsmisdrijven in vredestijd’. Een VN-resolutie uit 1999 spreekt van ‘daden die bedoeld zijn om grote angst te zaaien onder het publiek, een groep personen of bepaalde personen, gepleegd uit politieke motieven‘. Duizenden groepen voerden sinds 1945 terroristische activiteiten uit. Hun namen werden symbolen van angst: de Baskische afscheidingsbeweging ETA, de Duitse RAF, het Japanse Rode Leger, Hezbollah in Libanon, Hamas en Islamitische Jihad in Israël/Palestina, FARC in Colombia, de IRA, Al-Qaida, ISIS/IS. Veel terroristische groepen pleegden zelfmoordaanslagen. Naar aanleiding van de aanslagen op Amerikaanse doelen (onder meer het World Trade Center en het Pentagon) op 11 september 2001, nam de VN-Veiligheidsraad een resolutie aan. Daarin veroordeelde ze terrorisme als een uiterste misdaad en bevestigde ze het recht van landen op zelfbescherming in de vorm van gewapende actie. Daden van terrorisme gelden in de regel niet als politieke misdrijven. Voor terroristen geldt geen bescherming als voor strijdende partijen volgens de Geneefse verdragen.
Terrorisme krijgt grote aandacht van de media en onderzoeksprogramma’s van overheden, maar het aantal slachtoffers is naar verhouding vaak gering. De afgelopen 10 jaar stierven jaarlijks gemiddeld 24.000 mensen door terroristische aanslagen. Dat is 0,05 procent van het totale aantal sterfgevallen per jaar. Vier keer zoveel mensen sterven jaarlijks in oorlogen en tien keer zoveel door moord. De regionale verschillen zijn groot. In sommige landen komen bijna geen aanslagen voor, in andere honderden tot duizenden per jaar. Zuid-Azië, het Midden-Oosten en Afrika worden het meest getroffen door terroristische aanslagen.
Na 9/11
Vooral na 11 september 2001 nam het aantal terreurdaden sterk toe, in onder meer Irak, Tsjetsjenië/Rusland, Indonesië en Syrië. Veel nationale en plaatselijke overheden maakten van het bestrijden en voorkómen van terreur een prioriteit. Staten scherpten hun wetgeving en beleid aan: beperkingen van de privacy, strenge en willekeurige controles van personen, het langdurig opsluiten van verdachten zonder vorm van proces, verbod op uitingen die aan terrorisme zouden bijdragen, verdachtmaking van mensen uit bepaalde politieke en etnische groepen, en in het algemeen het onderdrukken van alle vormen van (ook vreedzaam) verzet tegen de overheid.
Terrorisme is onaanvaardbaar, vindt Amnesty. Daders moeten worden opgespoord en berecht, maar alleen in een eerlijke rechtszaak; ze mogen niet worden onderworpen aan oneerlijke berechting, marteling of geheime detentie. Amnesty heeft veel kritiek op de reacties die regeringen hadden op terrorisme. Het is zorgwekkend dat een vage aanduiding van ‘terrorisme’ gemakkelijk de mensenrechten van groepen en individuen in gevaar kan brengen.
Guantánamo Bay
De Amerikaanse regering sloot na 9/11 meer dan zevenhonderd verdachten op in Guantánamo Bay. Zij kregen geen proces maar werden evenmin erkend als krijgsgevangenen. Volgens de Amerikaanse regering kunnen ze onbeperkt gevangen worden gehouden ‘zolang de dreiging bestaat dat ze bij vrijlating opnieuw tot terroristische daden zouden overgaan’. Sinds januari 2002 zijn ‘war on terror’-gevangenen, met kap bedekt en geboeid, naar het detentiecentrum gebracht als vorm van administratieve detentie. Deze gevangenen, ongeveer 775 in totaal, zijn veelal op willekeurige gronden gearresteerd of soms zelfs ontvoerd, onrechtmatig overgedragen aan de Verenigde Staten of buiten geldende juridische regels om naar Guantánamo Bay gebracht. In januari 2009 gaf de Amerikaanse president Obama opdracht het gevangenkamp binnen een jaar te sluiten. Toen zaten er nog meer dan tweehonderd mensen vast. Het kamp is nog steeds open. Wel zijn veel gevangenen vrijgelaten of overgebracht naar andere landen. In 2018 besloot de Amerikaanse regering het kamp voor onbepaalde tijd in gebruik te houden. In januari 2023 zaten er nog altijd 35 mannen vast. De meesten zijn nooit aangeklaagd. Geen van hen heeft een eerlijk proces gehad.
Amnesty had en heeft op veel punten ernstige zorgen. Er zijn sterke aanwijzingen dat martelingen of andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling meer dan sporadisch op Guantánamo hebben plaatsgevonden. De omstandigheden waarin de meeste gedetineerden op Guantánamo verkeren – gedetineerd voor onbepaalde tijd, geïsoleerd, en vol ontberingen – komen neer op wrede, onmenselijke of vernederende behandeling. Guantánamo ondermijnt het internationaal recht, moedigt andere landen aan de mensenrechten op vergelijkbare wijze te schenden, en is een zwakke schakel in de internationale ‘strijd tegen het terrorisme‘.
Amnesty stelt dat het detentiekamp van Guantánamo zo snel mogelijk moet sluiten. De gevangenen moeten worden aangeklaagd en een eerlijk proces krijgen, of anders worden vrijgelaten. Gedetineerden die worden aangeklaagd en berecht moeten naar het vasteland van de VS worden overgebracht. Sommigen zouden naar andere landen kunnen worden overgebracht, mits de garantie bestaat dat ze daar een eerlijk proces krijgen en niet worden mishandeld.
Is er een antwoord op terrorisme?
Een goed antwoord op de dreigingen van terrorisme is heel moeilijk te vinden. Tegen een zelfmoordaanslag kan een samenleving zich nauwelijks beschermen. Ook de best georganiseerde veiligheidsdiensten zijn niet in staat om elke smokkelactie van bijvoorbeeld wapens en springstoffen te ondervangen. Daarom wordt vaak gepleit voor de preventie van terrorisme door de ‘oorzaken’ ervan weg te nemen.
Maar kan dat? Terrorisme vindt vaak een voedingsbodem in grote armoede en onrecht; die zouden door hulp en ontwikkeling verbeterd kunnen worden. Maar de terroristen zelf blijken vaak afkomstig uit de hoger opgeleide en rijkere of zelfs rijkste delen van de samenleving (zoals Osama Bin Laden (1957-2011), die uit een steenrijke Saudische familie afkomstig was). Hooguit gebruiken dergelijke terroristen een aanleiding in eigen land of elders (de aanwezigheid van Amerikaanse troepen, het Palestijns conflict) om hun daden te rechtvaardigen. Terroristen groeien ook vaak op, of volgen een opleiding, in democratische landen met een hoge welvaart. Terroristische aanslagen worden vaak geassocieerd met fundamentalisten uit de islam, maar aanslagen met grote aantallen slachtoffers werden bijvoorbeeld ook gepleegd door mensen die zich juist tegen de islam keerden, zoals Anders Breivik in Noorwegen in 2011.
Er zijn weinig successen geboekt met het doorgronden van de ‘psychologie’ van de terrorist. Sommigen zouden door een psychiater waarschijnlijk zonder veel problemen krankzinnig worden verklaard, maar anderen lijken uitstekend aangepaste en evenwichtige burgers. De conclusie is waarschijnlijk dat de persoonlijkheid van terroristen net zo moeilijk is te karakteriseren als die van anderen die tot een ‘gewoon’ misdrijf overgaan en dat terrorisme net zo min is uit te roeien als de misdaad in het algemeen. Inlichtingendiensten en politie slagen er regelmatig in terroristische aanslagen te voorkomen. Sommige deskundigen menen dat de verbreiding van terrorisme vooral wordt ingeperkt door de onaantrekkelijkheid ervan. Terroristen bereiken met aanslagen zelden enig politiek doel en er is maar een heel kleine groep mensen die bereid is of ‘gehersenspoeld’ kan worden om voor terrorisme hun leven te offeren.