Sociaaleconomische rechten
Sociaaleconomische rechten zijn rechten op de minimumvoorwaarden voor welvaart en welzijn, als genoemd in artikelen 22-27 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Andere benamingen zijn sociale grondrechten en economische, sociale en culturele (ESC) rechten.
Als je alle rechten uit internationale verdragen en verklaringen op het gebied van mensenrechten bij elkaar optelt, kom je tot meer dan honderd verschillende. Sommige rechten horen duidelijk tot de ene of de andere categorie, bij andere rechten is het niet zo duidelijk. Bijvoorbeeld, het recht op vakbondsvrijheid is een vrijheidsrecht maar ook een sociaaleconomisch recht. Het recht op land voor inheemse volken wordt soms een cultureel, soms een sociaaleconomisch en soms een collectief recht genoemd.
De ESC-rechten omvatten de rechten op basic needs, waaronder voedsel, inkomen, sociale zekerheid, onderwijs, huisvesting, rechtshulp en medische verzorging. Ze zijn uitgewerkt in het VN-verdrag (EcSoCu) van 1966. Het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten streeft ernaar deze rechten steeds duidelijker te formuleren, zodat ze in rechtszaken gebruikt kunnen worden. De sociaaleconomische grondrechten zijn in 1983 ook opgenomen in de Nederlandse grondwet.
Richtlijnen van Maastricht
De ‘Limburgse Beginselen’ zijn een verklaring over de verwezenlijking van het VN-verdrag (EcSoCu) over de sociaaleconomische en culturele rechten. Ze werden in 1988 in Maastricht opgesteld door een groep mensenrechtendeskundigen. De beginselen hebben vooral betekenis voor het VN Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten. De lijst van 103 beginselen geldt als de meest verregaande poging om de sociaaleconomische rechten juridisch afdwingbaar te maken, zodat mensen rechten als die op voedsel, woning en werk voor de rechter kunnen opeisen. In 1997 werden de Limburgse Beginselen omgezet in de Richtlijnen van Maastricht (Maastricht Guidelines).
Sociaaleconomische rechten: afdwingbaar?
Het internationaal recht legt vervulling van sociaaleconomische rechten meestal niet dwingend op, maar formuleert wel verplichtingen, zoals die van de ‘Minimum Core Content‘ (kerninhoud). De plicht van progressieve verwezenlijking betekent dat een overheid geen stappen terug mag zetten. Wanneer bijvoorbeeld het lager onderwijs of medische zorg kosteloos is, kan een overheid niet zomaar beslissen daarvoor financiële bijdragen in te voeren. Daarnaast is er de verplichting om niet te discrimineren. Bepaalde sociale grondrechten zijn direct afdwingbaar, bijvoorbeeld de rechten op collectieve onderhandeling en vrije keuze van huwelijk, werk en school. Een rechter kan in de regel niet afdwingen dat je een baan of een huis krijgt.
Toch worden in steeds meer landen, en in internationaal recht, ook sociaaleconomische rechten afdwingbaar. Zo is slavernij nu in alle landen van de wereld bij wet verboden. In Frankrijk is er volgens een wet die is voorgesteld in 2007 een grondrecht op huisvesting. In Zuid-Afrika hebben rechters afgedwongen dat goedkope medicijnen tegen hiv/aids beschikbaar kwamen. In Canada stelde het Hooggerechtshof vast dat kinderen op school het recht hebben een minderheidstaal (bijvoorbeeld Frans) te leren. De Inter-Amerikaanse Commissie voor Mensenrechten beval Guatemala voorzieningen voor straatkinderen te treffen.
Sociaaleconomische rechten en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
De Index van Menselijke Ontwikkeling laat zien in welke mate de sociaaleconomische rechten worden nageleefd. In 2000 hebben regeringsleiders van 189 landen afgesproken om vóór 2015 de belangrijkste wereldproblemen aan te pakken, in de acht millenniumdoelen. Elk jaar werd de voortgang gemeten. Amnesty vindt het een goede zaak dat de millenniumdoelen (later vervangen door de Sustainable Development Goals) werden vastgesteld.
Maar Amnesty vindt ook dat regeringen bij het vaststellen van die doelen de mensenrechten hebben verwaarloosd. Bijvoorbeeld, burgers van wie de sociaaleconomische rechten geschonden worden kunnen in de regel niet hun beklag doen bij de Verenigde Naties. Dát moet geregeld worden, zodat mensen werkelijk iets te zeggen krijgen over de vooruitgang in vrijheden en voorzieningen. Zoiets wordt bijvoorbeeld mogelijk door het Facultatief protocol bij het ESC-verdrag. Dat protocol, aangenomen in 2007, geeft individuele ingezeten van de staat het recht een klacht in te dienen bij het VN-Comité als hun sociaaleconomische rechten worden geschonden.
Sociaaleconomische rechten en bedrijven
Het ontbreekt nog aan harde internationale wetten voor bedrijven. Wel komen er steeds meer wereldwijde afspraken. De Verenigde Naties werken sinds de jaren negentig aan normen voor ondernemingen. Die leggen bedrijven onder meer op dat ze niet discrimineren op huidskleur, sekse, religie of herkomst; niet profiteren van oorlogsmisdrijven, plundering en dwangarbeid; garanderen dat bewakers geen mensenrechtenschenders zijn; werknemers veilige en gezonde arbeidsomstandigheden bieden; een inkomen bieden waarmee voeding en andere basisbehoeften betaalbaar zijn; bijdragen aan duurzame ontwikkeling; rekening houden met de plaatselijke bewoners.
Sociaaleconomische rechten en Amnesty
Amnesty International besloot in 2001 om vormen van discriminatie die leiden tot een ernstige inbreuk op sociaaleconomische rechten, zoals het recht op onderwijs voor vrouwen of het recht op voedsel voor minderheden, in haar werk op te nemen. Sindsdien heeft Amnesty een groot aantal rapporten, persberichten en acties uitgebracht over schendingen van ESC-rechten.
Amnesty beschikt niet over de middelen om waterputten te slaan of ziekenhuizen te bouwen, maar zet zich onder meer in voor het uitoefenen van politieke druk op regeringen en internationale organisaties. Die moeten er niet alleen voor zorgen dat die putten en ziekenhuizen er komen, maar ook dat mensen daar toegang toe hebben, ongeacht hun inkomen of sociale status of huidskleur of herkomst. Bijvoorbeeld: Amnesty zet er zich voor in dat Roma in Midden-Europa niet worden gediscrimineerd, beschermd worden tegen geweld, hun beklag kunnen doen over willekeurige arrestaties, naar school kunnen gaan, voorlichting krijgen over gezondheid, en zo meer.
Bij Amnesty-acties ligt de nadruk op situaties waarin duidelijk is dat de staat een duidelijke rol heeft in het ontzeggen van ESC-rechten aan de bevolking, of waar de staat relatief gemakkelijk de problemen kan helpen verlichten. Voorbeelden zijn de verantwoordelijkheid van bedrijven voor mensenrechten ((corporate accountability); de gevolgen van hiv/aids bij falende gezondheidszorg; onwettige huisvernietiging en de leefomstandigheden in sloppenwijken; en moedersterfte (maternal mortality).
Op het terrein van de ESC-rechten komt Amnesty in actie als er sprake is van: discriminatie (‘Polen weigert homoseksuelen een baan in het onderwijs’; ‘Zimbabwe onthoudt voedselhulp aan politieke tegenstanders’); gebrek aan rechtsbescherming (‘Guatemala bedreigt zegslieden van inheemse volken’; ‘Kenia sloopt zonder compensatie of alternatieven de sloppenwijken ten behoeve van luxe winkelcentra’); ontzegging van voorzieningen (‘Israël houdt grenzen dicht voor medische hulp aan Palestijnen’; ‘Myanmar weigert na de cycloon internationale hulp toe te laten voor de overlevenden’); en veronachtzaming van behoeften (‘Tunesië negeert de wensen van vakbondsleden’; ‘Nederland zet irreguliere vreemdelingen zonder enige hulp op straat’).
Zijn sociaaleconomische rechten zonder meer mensenrechten?
Hoe populairder het idee van de mensenrechten werd, hoe sterker de roep werd om steeds meer mensenrechten te formuleren. Er wordt tegenwoordig gesproken van drie generaties mensenrechten: de ‘klassieke’, de sociaaleconomische en de collectieve. Om met die laatste te beginnen: collectieve mensenrechten zijn rechten die niet een bepaald individu maar een hele groep, een volk of natie toekomen.
Het recht op ‘het beheer van de eigen hulpbronnen’ is zo’n recht. Er wordt mee bedoeld dat een land (of volk) eigenaar is van de grondstoffen en dergelijke op zijn grondgebied. Zou een ander land die willen inpikken, bijvoorbeeld door van het land een kolonie te maken, dan schendt dat land een ‘collectief mensenrecht’. Ook een oliemaatschappij die er met de winst van ontginning vandoor gaat zou dan zo’n recht schenden. Het idee van dat er collectieve mensenrechten zouden bestaan is niet zo populair, tenminste niet bij internationaal juristen en bij mensenrechtenactivisten. Het kan namelijk gemakkelijk worden misbruikt. Want per definitie worden de belangen van het individu ondergeschikt gemaakt aan de groep. Als de staat kan beschikken over de hulpbronnen, dan gaat dat gemakkelijk ten koste van individueel eigendom. Als een staat het collectieve recht op zelfbeschikking opeist, dan betekent dat vaak dat wie het niet met die staat eens is maar z’n mond moet houden.
Met de sociaaleconomische mensenrechten ligt het anders. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staan rechten als die op werk, inkomen, voeding, huisvesting en dergelijke genoemd. Niemand zal betwisten dat vervulling van die rechten nodig is voor een menswaardig bestaan; voedsel is zelfs een absolute voorwaarde voor bestaan. Maar zijn het daarmee ook mensenrechten? De meningen zijn verdeeld. Ja, zeggen de voorstanders, want je kunt het ene soort fundamentele rechten, zoals dat om niet gemarteld te worden, niet ondergeschikt maken aan bijvoorbeeld het recht om niet van honger om te komen. Je hebt ook weinig aan bijvoorbeeld een recht op vrijheid van meningsuiting als je zo weinig onderwijs krijgt dat je niet eens de krant kunt lezen. Nee, zeggen de tegenstanders, want bij de klassieke mensenrechten gaat het om rechten die altijd iedereen toekomen, terwijl je de sociaaleconomische rechten deels ook moet ‘verdienen’ – wie niet wil werken kan niet verwachten dat hij een huis krijgt.
Verder gelden klassieke mensenrechten voor iedereen gelijkelijk, terwijl sociaaleconomische rechten grote verschillen toelaten. Wat voor werk, huis, kleding, onderwijs en voeding je hebt, hangt mede af van je inzet, je talenten, de kansen die je hebt durven nemen. Bovendien is er groot verschil in kosten: klassieke mensenrechten kosten relatief weinig (verkiezingen organiseren, politie trainen, rechters betalen), maar het garanderen van rechten als die op werk of huisvesting kan enorme investeringen eisen.
Een ruim gedeelde visie op de sociaaleconomische rechten is dat ze mensenrechten zijn in zoverre het gaat om de ‘toegang’, de eerlijke kansen. Het is niet per se een mensenrecht om werk of een huis te hebben, maar wel om daarop gelijke kansen te hebben. Het is niet noodzakelijk een schending van mensenrechten als niet iedereen onderwijs krijgt (want stel dat het oorlog is, of de overheid dat gewoon niet kan betalen), maar wel als jongens wél en meisjes niet tot scholen worden toegelaten. Verder strijden mensenrechtenorganisaties onvoorwaardelijk tegen het onthouden van basisbehoeften als een vorm van onderdrukking, bijvoorbeeld als een regering moedwillig een etnische groep uithongert.
De filosoof Jürgen Habermas vindt de sociaaleconomische rechten mensenrechten in ‘afgeleide’ zin. De sociaaleconomische rechten kunnen niet in absolute zin worden gegarandeerd. Maar een bepaald niveau van sociaaleconomische voorzieningen, zodat mensen niet hongerend, dakloos, zonder middelen of onverzorgd zijn, is een voorwaarde om de mensenrechten (bescherming van integriteit en participatie) te garanderen. Volgens Habermas mag het beschermen van sociaaleconomische rechten nooit als argument worden gebruikt om mensenrechten terzijde te schuiven, zoals bijvoorbeeld de Chinese regering doet. Omgekeerd is het beschermen van mensenrechten een voorwaarde om eerlijke toegang tot sociaaleconomische voorzieningen te garanderen.