Rechtvaardige oorlog
Het begrip bellum iustum (rechtvaardige oorlog) werd ontwikkeld door Thomas van Aquino (1224/25-1275). Voorwaarden zijn dat een staat voldoende autoriteit moet hebben, er moet een rechtvaardige aanleiding (zaak) zijn en de oorlog moet uitsluitend worden gevoerd met het oog op het bewerkstelligen van vrede, steun aan het goede en onderdrukking van het kwade.
Latere theologen stelden dat oorlog tegen de ongelovigen, zoals in de kruistochten, een voorbeeld van rechtvaardige oorlog was. In het Verdrag van Wenen (1815) werd het begrip in ere hersteld: nationaliteit en zelfbeschikking werden genoemd als gronden voor een rechtvaardige oorlog. In de 20e eeuw stelden de geallieerden in beide wereldoorlogen dat zij een rechtvaardige oorlog voerden, gericht op de bevrijding van onderdrukte volken en naties.
Een rechtvaardige oorlog zou tegenwoordig een oorlog zijn die gevoerd wordt onder auspiciën van de VN-veiligheidsraad. De gewapende interventie van NAVO-troepen in Kosovo in 1999 was niet tevoren door de VN-veiligheidsraad goedgekeurd. Maar VN-secretaris-generaal Kofi Annan verklaarde dat ze gerechtvaardigd was ‘omdat ze de wil van een grote meerderheid van de VN-lidstaten uitdrukte’.
Voor een hedendaagse opvatting van de rechtvaardige oorlog, zie Humanitaire interventie.
Rechtvaardige oorlog volgens Hugo de Groot
Hugo de Groot (1583-1645) zag het volkenrecht als net zo’n stelsel van regels als dat van het maatschappelijk verkeer binnen een land. Hij telde zes voorwaarden voor het ius ad bellum, het recht om een ‘gerechtvaardigde’ oorlog te mogen beginnen:
1. Gerechtvaardigde reden: de oorlog moet worden aangegaan op morele gronden, niet puur uit eigenbelang.
2. Proportionaliteit: de ernst van de situatie moet het extreme middel van oorlog rechtvaardigen.
3. Redelijke kans op succes: het is ontoelaatbaar om soldaten op een zelfmoordmissie te sturen voor een onbereikbaar doel.
4. Openlijke oorlogsverklaring: degenen die aangevallen zullen worden moeten een waarschuwing krijgen, en de gelegenheid om het gewapend conflict nog af te wenden.
5. Legitieme autoriteit: een oorlog mag alleen door een erkende regering worden uitgeroepen.
6. Laatste toevlucht: alle vreedzame alternatieven moeten zijn uitgeput voordat tot een oorlog wordt overgegaan.
Opmerkelijk veel van die voorwaarden vinden we terug in het moderne oorlogsrecht. Een oorlog mag niet uit ‘agressie’ worden begonnen, maar uitsluitend om zich tegen agressie te verdedigen. Hij moet proportioneel zijn in die zin dat bijvoorbeeld bepaalde wapens niet mogen worden ingezet: biologische en chemische. Een oorlog moet openlijk worden verklaard, via de Verenigde Naties, door een wettige regering.
Maar er zijn ook stellingen van De Groot die als onwerkelijk zijn bekritiseerd – net zo onwerkelijk als veel van wat de VN nu vaak voorstelt. Zoals de oorlogsexpert Michael Walzer schrijft: ‘Als we de “laatste toevlucht” letterlijk nemen, zou dat beginsel een oorlog moreel onmogelijk maken. Er is altijd nog iets dat gedaan kan worden: nog een diplomatieke brief, nog een resolutie van de VN, nog een conferentie.’
En over het beginsel van een rechtvaardige zaak zegt Walzer: ‘Dat kan niet strikt worden genomen. In de Golfoorlog betoogden veel mensen dat de VS een “imperialistisch” doel had: de nieuwe wereldorde was niet meer dan een masker voor een verlangen om invloed en macht over de Golf uit te oefenen, vanwege het strategisch belang en de verdediging van de oliewinning. Ik neem aan dat dergelijke motieven een belangrijke rol hebben gespeeld in de Amerikaanse besluitvorming: zelfs rechtvaardige oorlogen hebben politieke zowel als morele redenen. En dat zal, denk ik, zo zijn tot aan de utopische tijd dat recht wordt gedaan alleen om rechtswille.’