Misdrijven tegen de menselijkheid
Misdrijven tegen de menselijkheid zijn ernstige misdrijven tegen grote groepen van de burgerbevolking in of buiten oorlogstijd.
De categorie ‘misdrijven tegen de menselijkheid’ is voor het eerst benoemd op de processen van Neurenberg (1945-46) en Tokio (1946-1948) om misdaden tegen de eigen bevolking aan te duiden. De uitroeiing van de Joden kon namelijk niet worden bestraft volgens de andere categorieën misdaad die in Neurenberg werden berecht, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de vrede.
Wet internationale misdrijven
Er is een VN-verdrag en een Europees verdrag over de niet-toepasbaarheid van verjaring bij oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Het Statuut van het Internationaal Strafhof (artikel 7) definieert misdrijven tegen de menselijkheid door een opsomming van handelingen te geven die ‘indien gepleegd als onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking, met kennis van de aanval’ een misdrijf tegen de menselijkheid uitmaken.
Het gaat over onder meer moord, uitroeiing, slavernij, deportatie, willekeurige gevangenneming, marteling, verkrachting, vervolging op politieke, raciale religieuze en andere gronden, gedwongen verdwijning van personen, apartheid en andere onmenselijke handelingen.
In Nederland kunnen degenen die verantwoordelijk zijn voor misdrijven tegen de menselijkheid worden vervolgd op grond van de Wet Internationale Misdrijven. Het wettelijk vastleggen van misdrijven tegen de menselijkheid was volgens veel rechtsdeskundigen de belangrijke juridische vernieuwing van de 20ste eeuw.