Humanitaire interventie en de Responsibility to Protect
Een humanitaire interventie is een gewapend optreden van een staat tegen een andere staat om een einde te maken aan massale schendingen van mensenrechten.
Humanitaire interventie is als zodanig niet in het internationaal recht omschreven, maar kan worden gerechtvaardigd door bijvoorbeeld de VN-Veiligheidsraad als middel tot het waarborgen van de internationale vrede en veiligheid (op grond van hoofdstuk 7 van het VN-Handvest).
Gewapende optredens als van Tanzania in Oeganda (1979), van Vietnam in Cambodja (1978), van West-Afrikaanse staten in Liberia (1990) en van geallieerde troepen in bezet Koeweit (1991) en Kosovo (1999) zijn wel aangemerkt als humanitaire interventies. Maar deze interventies leken ten minste evenzeer te zijn ingegeven door politieke overwegingen.
Een risico van humanitaire interventies is dat ze een nieuwe gewelddadige situatie in het leven roepen of dat ze leiden tot feitelijke bezetting door een vreemde macht. Interventies door VN-vredesmachten, die slechts tot doel hebben een bestand te waarborgen door strijdende partijen gescheiden te houden, lijken het ideaal van humanitaire interventie het meest te benaderen. Vanaf de jaren negentig is het aantal humanitaire VN-interventies sterk toegenomen (onder meer in voormalig Joegoslavië, Somalië en Ethiopië/Eritrea).
Responsibility to Protect
Een VN-rapport uit september 2005 gaat over de ‘verantwoordelijkheid tot bescherming’ (Responsibility to Protect, R2P). De onafhankelijke studie, grotendeels betaald door de Canadese overheid, stelt dat humanitaire interventie altijd tot controverses leidt, zowel als ze er niet komt (zoals in Rwanda in 1994) als wanneer ze er wel komt (zoals in Kosovo in 1999). De VN, zegt het rapport, zijn vaak werkeloos toeziende getuigen geweest. De VN faalden in Bosnië, bijvoorbeeld in Srebrenica, zoals ze eerder hadden gefaald in de oorlog in Somalië in 1992-1993. Het rapport somt de kernbeginselen op van de verantwoordelijkheid tot bescherming:
- De staat heeft de eerste verantwoordelijkheid voor de bescherming van de eigen bevolking.
- Als een staat geen einde kan of wil maken aan een burgeroorlog, een opstand, onderdrukking en ander falen van de staat, is het beginsel van non-interventie ondergeschikt aan de internationale verantwoordelijkheid tot bescherming.
- Die verantwoordelijkheid is gebaseerd op het VN-Handvest en internationale mensenrechtenverdragen.
- De verantwoordelijkheid omvat goede preventie, juiste reactie en hulp bij wederopbouw.
- Preventie is het belangrijkste: elke vorm van preventie moet zijn beproefd voordat andere landen mogen overgaan tot interventie.
- Militaire interventie is geoorloofd in geval van grootschalig verlies van levens of etnische zuivering. Voorwaarden zijn dat zo’n interventie een zuivere bedoeling heeft, geen onnodige schade toebrengt, een laatste redmiddel is en een redelijke kans op succes belooft.
- De aangewezen autoriteit is de VN-Veiligheidsraad. In alle gevallen moet van tevoren aan die raad toestemming worden gevraagd.
- De vijf permanente leden van de Veiligheidsraad mogen hun veto niet misbruiken als de wereldgemeenschap in grote meerderheid achter de interventie staat.
- Als de Veiligheidsraad in zo’n geval toch weigert toestemming te geven, mag niet worden uitgesloten dat landen zelf tot maatregelen overgaan die de ernst van de situatie recht doen.
Humanitaire interventie en de VN
De VN-Veiligheidsraad heeft in 2006 en 2009 de beginselen van de Responsibility to Protect onderschreven. Ze verwees naar die verantwoordelijkheid in resoluties over onder meer Darfur, Libië, Ivoorkust, Mali, Sudan en de Centraal Afrikaanse Republiek. De beginselen van de verantwoordelijkheid tot bescherming kunnen beschouwd worden als erkenning dat staten mogen of moeten ingrijpen, ook zonder unanieme toestemming van de VN-Veiligheidsraad. Internationale coalities hebben zonder die unanieme instemming ingegrepen in onder meer Libië (2011) en in Syrië, waar in april 2018 de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk luchtaanvallen uitvoerden na het gebruik van chemische wapens in de stad Douma. De Veiligheidsraad had wel toestemming gegeven voor de interventie in de Centraal Afrikaanse Republiek (2013).
Critici wijzen erop dat ondanks het bestaan van de Responsibility to Protect ingrijpen door een internationale gemeenschap veeleer uitzondering dan regel is. Dat bleek onder meer bij het massale geweld dat in Syrië vanaf 2011 woedde.
Humanitaire interventie: Amnesty’s visie
Amnesty neemt in principe geen standpunten in over militaire interventies of andere vormen van gewapende conflicten. Wel dringt Amnesty er altijd op aan dat alle partijen zich moeten houden aan de internationale mensenrechtenverdragen. In uitzonderlijke omstandigheden kan Amnesty zich verzetten tegen een militaire interventie als die zeker zal leiden tot een toename van mensenrechtenschendingen.
Amnesty zal oproepen tot de inzet van strijdkrachten en ordehandhavers om wijdverspreide en ernstige schendingen van internationale mensenrechtennormen of humanitair recht (zoals volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden) te verhinderen of te beëindigen. Voorwaarden voor zo’n oproep zijn wel dat de strijdmacht opereert binnen de normen van de internationale wet, een mandaat meekrijgt dat niet meer geweld toestaat dan nodig is om de mensenrechten te beschermen, en wordt uitgezonden door de VN of een soortgelijke organisatie.
Zie ook het historisch overzicht over ‘rechtvaardige oorlogen‘.
Humanitaire interventie: Hugo de Groot
De Nederlandse rechtsgeleerde Hugo de Groot (1583-1645) legde de grondslag voor het recht op oorlog en gewapende interventie. Zijn beginselen, zoals dat het geweld ‘evenredig’ moet zijn en alleen als ‘laatste toevlucht’ gerechtvaardigd is, zijn ook nu nog uitgangspunten van de VN.