Uitgezet: hoe een steeds strenger uitzetbeleid kan leiden tot mensenrechtenschendingen
Gedwongen vertrek van afgewezen asielzoekers en migranten moet een uiterste middel zijn en alleen plaatsvinden als de mensenrechten daardoor niet in het geding komen. Ook moet er toezicht zijn op wat er met mensen gebeurt nadat ze uitgezet zijn. Dat zegt Amnesty International in het vandaag verschenen rapport Uitgezet. Mensenrechten in het kader van gedwongen terugkeer en vertrek.
De afgelopen jaren is de politieke druk om een streng uitzetbeleid te voeren toegenomen. Mede in reactie op die druk heeft zowel Nederland als de Europese Unie vele terug- en overname-overeenkomsten gesloten met herkomstlanden en doorreislanden. Lang niet altijd zijn bij deze afspraken de mensenrechten even goed geborgd.
Ook als de vreemdeling bij terugkeer niet voor vervolging heeft te vrezen, kunnen zich problemen voordoen, zowel tijdens de uitzetting zelf als direct erna. Die problemen kunnen variëren van het verlies of de inbeslagneming van eigendommen, het moeten betalen van smeergeld, het ontbreken van opvang of (medische) zorg, tot en met statenloosheid en langdurige verhoren en opsluiting in kale cellen zonder bed of sanitair.
Achter gesloten deuren
De gedwongen uitzetting van vreemdelingen vindt grotendeels achter gesloten deuren plaats, op plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek. Onafhankelijk toezicht is nodig om te controleren of de overheid de mensenrechten in de praktijk respecteert. Diverse organisaties, zoals het VN-Comité tegen Foltering, hebben in de afgelopen jaren kritiek geuit op de reikwijdte en onafhankelijkheid van het Nederlandse toezichtstelsel op het gebied van mensenrechten. Maar in de context van uitzettingen is er nog een ander probleem.
Zodra de overdracht aan de autoriteiten in het land van herkomst heeft plaatsgevonden, stopt het toezicht. De Nederlandse overheid weet niet wat er daarna gebeurt. Erger: ze wil het ook niet weten. Problemen moeten uitgezette mensen in het land van uitzetting zelf maar oplossen.
Een te grote druk op terugkeer kan het risico van mensenrechtenschendingen met zich brengen. Het is daarom van belang deze risico’s goed in kaart te brengen en aandacht te besteden aan de gevaren die dit voor mensenrechten oplevert.
Amnesty doet de volgende aanbevelingen:
- Politieke druk op terugkeer mag nooit leiden tot inperking van rechten. Mensenrechten moeten centraal staan bij afspraken met landen waar mensen naar terugkeren.
- Dwang moet altijd het uiterste middel zijn.
- Voor kwetsbare mensen is extra bescherming nodig.
- Probeer mensenrechtenschendingen na uitzetting altijd te voorkomen.
- Onafhankelijk toezicht op de uitzetting moet gepaard gaan met aandacht voor mensenrechten. Dit moet niet alleen gebeuren tijdens de uitzetting, maar ook na aankomst in het land waarnaar uitgezet is.
1.000 kilometer door Talibangebied
In maart 2017 worden twee broers van 17 en 18 jaar oud naar Afghanistan uitgezet. Het Rode Kruis heeft voorafgaande aan hun uitzetting hun familie niet kunnen vinden; daarvoor was het te gevaarlijk in de regio. De Nederlandse overheid vindt uitzetting gerechtvaardigd, omdat de inmiddels meerderjarige oudste broer wel voor de jongste kan zorgen. Maar de oudste jongen heeft psychische problemen en heeft zelf hulp nodig. De broers worden uitgezet naar de hoofdstad Kabul. Omdat ze afkomstig zijn uit Herat, zullen ze nog 1.000 kilometer door Talibangebied moeten reizen om op zoek te kunnen gaan naar hun familieleden. Er is een reële kans dat hun ouders zelf inmiddels ook gevlucht zijn. Sinds hun uitzetting is niet bekend hoe het met hen gaat.
Hoewel mensenrechten-, vluchtelingen- en kinderrechtenorganisaties de overheid hebben opgeroepen vanwege de veiligheidssituatie zeker geen kwetsbare mensen naar Afghanistan uit te zetten, zijn er op 1 en 4 juli Afghaanse jongens uitgezet. Een derde uitzetting staat gepland op 10 juli.