Daan Heerma van Voss schrijft een brief aan Albert Woodfox
Albert Woodfox zit al 43 jaar in eenzame opsluiting in de gevangenis in Louisiana. Hij werd veroordeeld voor een moord die hij zegt niet te hebben gepleegd. Albert heeft altijd beweerd dat hij vals is beschuldigd vanwege zijn politieke activisme. Hij is een voormalig lid van de Black Panther-beweging, een radicale zwarte organisatie die eind jaren zestig actief was. Er is geen bewijs tegen Albert, behalve een dubieuze getuigenis van een medegevangene. Zijn veroordeling werd in 2013 zelfs verworpen. Maar hij zit nog steeds vast. Schrijver Daan Heerma van Voss schreef Albert een brief.
Amsterdam, november 2015
Geachte heer Woodfox, beste Albert,
Hoezeer kan een mens zich verplaatsen in een ander?
Het is een vraag waarmee ik me lang en vaak heb beziggehouden, uiteraard zonder uitsluitsel te krijgen. Zolang de ander op hem lijkt, zou je kunnen zeggen, zolang men in de illusie kan verkeren dat hun levens vergelijkbaar zijn geweest. Ja, dan wel, misschien, hopelijk. Maar toen u in 1973 werd veroordeeld, was ik minus 13 jaar oud. Toen ik ter wereld kwam, zat u al dertien jaar in de isoleercel. Terwijl ik het levenslicht zag, met aan mijn zijden liefhebbende ouders, zat u in het duister, alleen. U bent van dezelfde leeftijd als mijn vader, maar heeft minder vrij leven meegemaakt dan zijn kleinkind.
Over de onrechtmatigheid van uw ‘straf’ kan ik weinig zeggen, behalve dat ik aanneem dat er inderdaad zo weinig bewijs is voor uw veroordeling als mij is verteld. Ik concludeer dat u ofwel bijzonder veel pech heeft gehad ofwel vanwege uw politieke overtuigingen in de gevangenis bent beland. Ik ga er aldus van uit dat u getroffen bent door het zwaarste lot denkbaar: het lot dat u niet heeft verdiend. En dat allemaal, zoals The New Yorker schreef, op basis van ‘de woorden van doden’, die nooit herroepen of aangevochten kunnen worden.
Ik zal u niet lastigvallen met termen als ‘onrecht’ en ‘onrechtvaardig’. Dat u het leven leidt van een berechte moordenaar, terwijl u even onschuldig bent als ik, is voor u inmiddels vermoedelijk een fact of life. Sterker, het is life itself geworden. Laat mij daarom iets anders proberen. Laat mij proberen eerlijk met u te spreken. Mijn naam is Daan Heerma van Voss en ik ben schrijver. Mijn zorgen betreffen dezer dagen de vervroegde openingstijden van de kopieerwinkel en het feit dat ik over niet al te lange tijd dertig word. Alle zorgen die ik kan verzinnen, steken schril af bij de uwe, simpelweg omdat al mijn zorgen zijn bedacht en geuit in vrije lucht.
In Amsterdam is de winter zacht. Er hangen nog altijd rode en gele bladeren aan de kastanjeboom naast mijn raam, waarvan de takken als het waait tegen het glas tikken. Een lichtgrijze lucht, de zon is nergens te zien, maar je voelt dat hij niet verdwenen is.
Zo ziet mijn wereld eruit.
Vermoedelijk vraagt u zich af waarom uitgerekend iemand als ik u schrijft. Laat mij uitleggen hoe zoiets in zijn werk gaat. (Want als ik u was, zou ik sceptisch staan tegenover dergelijke initiatieven, die dikwijls in eerste plaats dienen ter zalving van het geweten van de schrijver, en pas in tweede plaats ter verbetering van het lot van de aangeschrevene.) Amnesty International heeft mij gevraagd een brief te schrijven. Ik heb daarmee ingestemd. Daarna kreeg ik de keuze tussen een advocaat uit Saudi-Arabië en uzelf. Het was een merkwaardige keuze die ik te maken had, alsof ik jureerde bij een macabere modeshow. Maar ik koos.
Ik heb voor u gekozen omdat onze levens op een merkwaardige manier gespiegeld lijken. Dit klinkt wellicht pedant, maar wat ik bedoel te zeggen: al jaren schrijf ik, een veilig en volgens vele maatstaven decadent leven leidend, over zaken waarmee u dagelijks geconfronteerd wordt. Zo heb ik een roman geschreven vanuit het perspectief van een gevangene, wiens leven wordt ingeperkt (en geschapen) door de tralies van zijn cel. Maar zijn cel is een luxevertrek vergeleken bij de uwe, die, omgerekend naar de Nederlandse maten, vijf vierkante meter bedraagt. Dat is even groot als mijn wc, die ik regelmatig te klein vind. Maar om een of andere reden heb ik me genoodzaakt gevoeld me te verdiepen in de gedachtewereld van iemand die, aansprakelijk gehouden voor iets wat hij niet heeft gedaan, langzaam wegglijdt in het duister. Dit is een brief en geen biecht, dus mijn psychologische motieven, zo die ooit te achterhalen zijn, zijn in dezen irrelevant. Wat wel relevant is, is dat ik mijn best heb gedaan om me in een situatie als de uwe te verplaatsen. Maar er zal zich altijd een gênante kloof bevinden tussen mijn wereld en de uwe, een kloof die, hoezeer ik het ook probeer, nooit geslecht zal kunnen worden.
Zo ook heb ik een thriller geschreven die zich grotendeels afspeelt in uw thuisstreek, Louisiana, waar ik regelmatig ben geweest. Het is een absurd gegeven dat de smaak van langs de weg gekochte watermeloen voor mij een nabijere herinnering is dan voor u, dat de klanken van Dr. John of Allen Toussaint voor mij op elk moment van de dag oproepbaar zijn, terwijl ze voor u vermoedelijk zijn vervaagd tot kinderliedjes. De Louisiana State Penitentiary komt ook voor in mijn boek. ‘De Louisiana State Penitentiary ligt aan het eind van Highway 66, op twee uur afstand van New Orleans. Waar vroeger plantages waren, staan nu meerdere gevangenisgebouwen. Ze bestaan uit twee diagonaal geplaatste, rechthoekige blokken die elkaar snijden, als bij een X. Het geheel is aan drie kanten ingesloten door de Mississippi en wordt verder omgeven door ondergelopen weilanden. Om de gebouwen zelf staan wachttorens en muren, in totaal een oppervlakte beslaand van zo’n zevenduizend hectare: dezelfde grootte als Manhattan. De Louisiana State Penitentiary is de grootste, best beveiligde gevangenis van Amerika, de enige gevangenis met zijn eigen postcode.’
Dit schrijvend, had ik uiteraard geen enkel idee dat ik uw huis beschreef, uw gevangenis, uw leven. Nu we daarover spreken, ik heb natuurlijk ook geen enkel idee of deze brief u ooit zal bereiken en of men hem u zal laten lezen. Indien wel, dan zult u mijn woorden zien, en hopelijk zullen ze u overtuigen van mijn goede trouw. Indien niet, dan zullen mijn woorden fluisteringen blijven, tegen niets en niemand gericht.
De werelden die ik heb verzonnen, hebben dus meer dan eens overlapt met uw werkelijke wereld. Hier in Amsterdam debatteren mensen met veel tijd omhangen graag over het verschil tussen fictie en werkelijkheid. Welnu, dat verschil is deze brief, verstuurd vanuit het domein van de fictie, naar het domein van de werkelijkheid. Ik vraag me af of de brief ergens onderweg verandert, of het papier dikker wordt, de envelop zwaarder.
Ik zou u graag willen zeggen hoop te houden, maar om eerlijk te zijn weet ik niet precies wat dat betekent. Het woord hoop is voor mij iets fundamenteel anders dan voor u, ik zou niet eens weten hoe hoop te moeten opbrengen, simpelweg omdat hij me nooit is afgenomen. Wat ik u wel zeg, is dat u niet onzichtbaar bent. Uw zaak bestaat, de ogen van de wereld zijn niet gesloten, zelfs de vrouw van de bewaker die u om het leven zou hebben gebracht, heeft inmiddels verzocht u vrij te laten.
Mij wordt aangeraden mijn brief te besluiten met een zin als You are not alone. Daar dit de titel is van een afschuwelijk lied van Michael Jackson, die in uw tijd nog gewoon lid was van de Jackson Five, zal ik dat achterwege laten. Bovendien is het een leugen. U bent alleen, elke dag, nu al veertig jaar lang. U wordt gedwongen een kracht op te brengen die mij altijd vreemd zal zijn. Blijf die kracht opbrengen. Wellicht zal u ooit worden vrijgelaten, en dan zal ik mij – zo luidt mijn belofte, mocht u die aannemen – naar Louisiana haasten om u de hand te schudden. En bovenal hoop ik dat u terugspreekt, in het echt of op papier.
Met vriendelijke groet,
Daan Heerma van Voss