Tranen van schuld
Meestal probeer ik geen verwachtingen te hebben van plekken of mensen voordat ik ze heb gezien, maar toen ik onderweg was naar Cori, vijftig kilometer ten zuiden van Rome, begon ik me toch al een beeld te vormen van het klooster waar ik naartoe ging: Monastero di San Salvatore, gevestigd door de Italiaans-Syrische Paolo Dall’Oglio. Tien jaar geleden werd Paolo door IS ontvoerd in de regio Raqqa.
De aanleiding voor mijn bezoek lag in de woorden die Paolo sprak in een interview in 2011, waarin hij een diepgaand begrip van de concepten liefde en samenleven liet zien. Ik zou willen dat ik hem vandaag de dag kon interviewen, om te begrijpen waarom hij Syrië koos, dat brandende land, om zijn boodschap te verspreiden. Als een mot die de ware betekenis van liefde denkt te vinden in de vlam. Ik kon hem bijna horen zeggen: ‘Als Italië mijn moederland was, waar ik geboren werd uit liefhebbende ouders, en waar ik heb geleefd en geleerd, dan is Syrië mijn bruidsland.’
Ik huil tranen van schuld, omdat ik tot een land behoor dat het graf werd voor zijn eigen bloemen, onder wie Paolo
Maar wat voor bruid zocht je dan, Paolo? Hoe bracht deze zoektocht je naar de ruige rotsen van het Qalamoun-gebergte, waar je het leven terugbracht naar het klooster van Mar Musa?
Ik hoor zijn warme stem in mijn oor fluisteren: ‘Linda, ik volgde mijn passie. Ik wilde een positieve rol spelen in deze wereld. Ik kwam naar Syrië en ik plantte er mijn wortels, ik leerde de taal en bestudeerde de cultuur. Ik brak mijn been toen ik de berg beklom om naar Mar Musa te gaan. Later bouwden we de lange trappen naar de top. We vormden een gemeenschap. We voerden gesprekken, tot ik me realiseerde dat gesprekken geen acties waren, dus we besloten toen om in harmonie te leven met onze moslimbroeders en uit gastvrijheid het brood met hen te delen.’
Meer columns van Bilal lezen? Ontvang de Wordt Vervolgd Nieuwsbrief
Ik huil tranen van schuld, omdat ik tot een land behoor dat het graf werd voor zijn eigen bloemen, onder wie Paolo. Ik vraag hem: ‘Waren jouw geloften aan de armoede, kuisheid en gehoorzaamheid nog niet genoeg? Hoe kan iemand die liefde verspreidde en zijn deur openzette voor vreemdelingen zo gehaat worden?’
Paolo lacht zo breeduit dat zijn ogen wegzakken onder zijn borstelige wenkbrauwen en zegt: ‘De Bijbel zegt: wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden. Hoe kan ik Syrië dan verlaten? Heeft deze bruid, die me gastvrijheid heeft bijgebracht, het niet verdiend om voor te leven en te vechten?’
Dan word ik wakker gemaakt door de tamboerijn, die oproept tot het avondgebed in de kloosterkerk in Cori. De stem van priester Jihad, een van Paolo’s studenten en compagnons, klinkt diep en droef, als hij verzen van de dichter Arqala al-Kalbi reciteert.
Ik kijk Paolo diep in de ogen. Lichamelijk was hij er niet, maar geestelijk wel. Ik kijk goed en ik zie droevige tranen uit zijn bruine ogen vloeien, alsof het de mijne waren.