Hayya alal falaah, Allaaahu akbar!’ De oproep tot het ochtendgebed schalt uit de plaatselijke moskee.
‘Godsamme, ga ik hier ooit aan gewend raken? Elke ochtend schrik ik me helemaal dood’, mompelt Daan terwijl hij in zijn ogen wrijft. Hij sleept zijn lichaam uit bed en loopt traag naar de badkamer, waar hij in de spiegel kijkt. ‘Vandaag is een nieuwe dag! Eentje die hopelijk wat verandering met zich meebrengt, als ik geluk heb’, glimlacht hij met samengeperste lippen. Het is zes jaar geleden dat hij vluchtte uit zijn geboorteplaats Bennebroek in Noord-Holland. Dat was een dorp aan de kust van Nederland, een land dat te kampen kreeg met een rampzalige stijging van de zeespiegel en waarvan een groot deel werd verzwolgen door het water.
Na jarenlang af en aan te hebben gewerkt op plekken waar hij niet tot wasdom kon komen, heeft Daan vandaag voor het eerst een sollicitatiegesprek. In zijn thuisland heeft hij een bachelor in watermanagement, waar hij onder andere alles leerde over de aanleg van dammen en bruggen, en daarnaast heeft hij twee bouwkundemasters. ‘Niets meer waard’, grapt hij er vaak over tegen de nieuwe mensen die hij ontmoet. ‘We leerden dan misschien over watermanagement, maar de natuur stak een dikke vette middelvinger naar ons op. Tja, uiteindelijk hebben we alleen invloed op het water dat we drinken, en misschien ook het water dat we uitscheiden.’
Jeetje zeg, we hebben wel een hoop aan die Nederlandse vluchtelingen te danken, dat zij de baantjes willen waar Syriërs hun handen niet aan vuilmaken
Daan is een lange jongeman met een goed figuur, een breed gelaat met ijzig blauwe ogen en een wilde, goudkleurige haardos. Wanneer hij loopt, komen zijn grote handen bijna tot aan de zijkant van zijn knieën. Door zijn werk in de fietsenwinkel hebben zijn vingers altijd een grijze gloed en zijn z’n nagels omringd met zwarte smeerolie. Het geknisper van bladeren onder je voeten tijdens een herfstwandeling komt het dichtst in de buurt van het geluid van zijn stem. De mensen mogen graag naar hem luisteren, en soms slepen ouders zelfs hun kinderen naar hem toe wanneer ze hun straf geven. ‘Vertel alsjeblieft je verhaal zodat mijn verwende kind misschien eens dankbaar is voor zijn privileges en beter naar me luistert?’, zeggen die ouders dan met fronsende wenkbrauwen.
In de soek
Daan is ontzettend geliefd bij de winkeleigenaar in het oude Damascus. Zijn baas, Abu Talib, is een bejaarde, grijze man met een dikke, witte baard en haar dat uit zijn neus steekt. De laatste tijd, met name sinds hij Daan in dienst nam, is hij veel aangekomen. Sindsdien is Abu Talib gestopt met het repareren van fietsen en zit hij de hele dag te kletsen met de buren, die specerijen verkopen in hun soek. Vol trots verkondigde hij laatst hoe blij hij was met zijn nieuwe werknemer, ook al werkte Daan er al drie jaar. Hij zei dingen als: ‘De handen van deze Nederlander zijn ervoor gemáákt fietsen te repareren’; ‘God mag weten wat de Syrische jeugd van tegenwoordig bezielt, ze willen allemaal in de technologie werken, met robots’; ‘jeetje zeg, we hebben wel een hoop aan die vluchtelingen te danken, dat zij de baantjes willen waar Syriërs hun handen niet aan vuilmaken’.
Tegen zijn 92-jarige buurman ratelde hij: ‘Wallah, broeder, ik zeg het u, zonder die Zweedse Chris had ik nu niet in mijn auto kunnen rijden. En het afstudeerfeest van mijn kleinkind was niks geworden zonder de veganistische catering van die Nederlandse Lotte, en als die Belgische Mark er niet was geweest, zouden de wc’s in deze soek nu niet zo schoon zijn.’ Hij schraapte even zijn keel. ‘Maar dat is nou eenmaal wat er van ze verwacht wordt, snapt u mijn punt inshallah?’ Deze woorden sprak Abu Talib op gedempte toon, bang dat Daan het anders zou horen.
De geschiedenis herhaalt zich!’, zei de Franse mensensmokkelaar. ‘Mijn betovergrootvader hielp vroeger Noord-Afrikanen Europa in en nu treed ik in zijn voetsporen
Toen Daan net was aangekomen in Damascus, werd hij door de bewoners aangestaard. Ze volgden hem met hun ogen, zoals een herder van een afstandje een vos in de gaten houdt. ‘Ik ben zo anders dan de mensen hier; die hebben een heel andere zienswijze’, fluisterde hij in zichzelf. Later ontmoette hij mensen die door de lokale bevolking ‘vroege kaketoes’ werden genoemd, waarmee ze het beeld van de witte vogel gebruikten om te verwijzen naar de eerste golf van vluchtelingen uit Nieuw-Zeeland en Australië, landen die al vele jaren eerder dan Nederland door de zee waren opgeslokt. Toen Daan hier aankwam was hij nog redelijk jong, waardoor hij de basis van het Arabisch snel oppikte. Maar wanneer hij het spreekt, worden Syriërs vaak ongeduldig en raken ze geïrriteerd door zijn trage Nederlandse accent. Dan zeggen ze: ‘Laten we maar gewoon Engels praten, dat is handiger.’ Om verder commentaar uit de weg te gaan, liet Daan het daar maar bij en stapte hij over op het Engels, wat immers zijn tweede taal is.
Lees ook: De oorspronkelijke, langere Engelstalige versie van dit verhaalIn de trein
Het is drie uur en Daan is op weg naar zijn sollicitatie. Zoals altijd gaat hij met de trein. Hij neemt plaats in de stiltecoupé, maar leest nooit de krant of een boek. Toch is het zijn favoriete plek, omdat de mensen er stil zijn en niet met elkaar praten, waardoor hij zich om een of andere reden minder eenzaam voelt. Dan kijkt hij naar hoe de mensen gekluisterd zijn aan hun telefoons, ook al reizen ze met iemand samen.
Hij draait zijn hoofd zodat hij uit het pas gelapte raam kan kijken, ziet in de verte een kudde koeien en denkt terug aan zijn opa en oma, aan toen hij ze ging redden van de overstromingen. Onwillekeurig beschermt hij met zijn grote handen zijn oren tegen het macabere en donderende geluid dat de koeien maakten toen ze werden meegevoerd door het water. Soms weergalmt dat in zijn hoofd, zelfs als hij slaapt. Hij weet dan niet wat hij moet doen en vraagt zich af of hij moet huilen of dat hij blij moet zijn dat zijn grootouders het hebben overleefd.
Net als de meeste Nederlanders die op de vlucht sloegen kwam Daans familie uiteindelijk terecht in een geïmproviseerd vluchtelingenkamp in de berggebieden van Duitsland en Oostenrijk: de plekken waar zijn ouders vroeger nog voor korte wintersportvakanties naartoe gingen, nu ontregeld en overspoeld met mensen. Hij vraagt zich af hoe zijn familie het momenteel uithoudt, zij hadden immers het moeilijke besluit moeten nemen één overlever in hun midden aan te wijzen die ze op de huiveringwekkende bootreis naar Syrië konden zetten. Zijn moeder had al haar sieraden moeten geven aan een Franse mensensmokkelaar, Lucian, een tengere man met een vaag litteken van een meswond op zijn gezicht. ‘De geschiedenis herhaalt zich, hein!’, had hij gezegd toen Daan op zijn boot stapte. ‘Mijn betovergrootvader hielp vroeger Noord-Afrikanen Europa in, quoi, en nu treed ik in zijn voetsporen, alors, ik hoop dat hij trots op me is.’
Sindsdien heeft Daan zijn familie niet meer kunnen zien. Soms videobellen ze of probeert hij ze geld te sturen om het schuldgevoel dat hem ’s nachts wakker houdt wat te verlichten. Dat is mijn plicht, dacht Daan toen hij de trein uit stapte. Ik betaal ze alleen maar terug, zij hebben er immers voor gezorgd dat ik een tweede kans kreeg, dat ik een nieuw leven kon opbouwen.
Ze veroorzaken hier wel een woningcrisis, een veiligheidscrisis en een cultuurcrisis, habibi
De sollicitatie
Terwijl Daan wacht in de hal op de zestiende verdieping, hoort hij zijn mogelijk toekomstige werkgevers praten bij de koffieautomaat.
‘We moeten niet alleen op uiterlijk afgaan’, zegt Sara terwijl ze haar linkerhand opheft; haar kop thee houdt ze in haar andere hand.
‘Daar ben ik het absoluut mee eens, maar er komt nogal wat kijken bij dit werk, dus we hebben competente mensen met de beste bedoelingen nodig’, zegt Ahmad, haar collega, terwijl hij aan zijn kin krabt. ‘Zou de rest van het bedrijf zich wel veilig voelen in zijn aanwezigheid?’
‘Dat is zeker waar, Ahmad. Zij veroorzaken hier wel een woningcrisis, een cultuurcrisis en een veiligheidscrisis, habibi’, zegt Sam met een suffe glimlach op zijn gezicht. ‘Ik heb familieleden die al jarenlang op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning.’ Hij laat vier suikerklontjes oplossen in zijn thee. ‘Zelfs mijn bloedeigen broertje woont met wat vrienden in een oud gebouw, wallah!’ zegt Sam, en hij neemt een slok.
Sam, wiens ouders 45 jaar geleden Nieuw-Zeeland ontvluchtten, is een zogenaamde ‘tweede-generatie-kaketoe’
In de ruimte waar de sollicitatie plaatsvindt, zitten twee mannen en een vrouw achter een tafel, allemaal formeel in het zwart gekleed. Links zit Ahmad, een Syrische man van middelbare leeftijd, geboren en getogen in Damascus; aan zijn vinger prijkt een vijfhoekige ring met daarop een glanzende rode steen. De jonge vrouw in het midden is Sara, met een hoofddoek die de helft van haar haar verbergt; op haar coltrui hangt een gouden ketting. Rechts zit Sam, wiens ouders 45 jaar geleden Nieuw-Zeeland ontvluchtten en die na de verwoestende oorlog hadden geholpen bij de wederopbouw van Syrië, wat Sam een zogenaamde ‘tweede-generatie-kaketoe’ maakt.
Ze heten Daan van harte welkom en gebaren dat hij tegenover hen plaats mag nemen. ‘Wil je wat te drinken?’, vraagt Sara.
‘Nee, bedankt.’
‘Oké dan, laten we beginnen’, zegt Ahmad.
Sam komt meteen ter zake. ‘Het overgrote deel van je thuisland ligt onder water. Waarom vind je jezelf geschikt voor een baan in het watermanagement en denk je ons in dit land te kunnen helpen bij de constructie van bruggen en dammen?’
Daan slikt en zijn been begint te trillen. ‘Wat er in Nederland is gebeurd was niet mijn schuld, dat was een door de mens gecreëerde, wereldwijde natuurramp. De meeste welvarende én ontwikkelingslanden waren hierbij betrokken. Ik heb mezelf simpelweg een tweede kans gegeven om verandering teweeg te brengen in de wereld, door zowel toe te passen wat ik op de universiteit als in het leven zelf heb geleerd.’
Sara knikt, op haar gezicht staat een brede glimlach.
‘Bedankt’, zegt Ahmad. ‘We zien dat je inmiddels de Syrische nationaliteit hebt. Zou je jezelf omschrijven als een goede burger?’
Daan ademt alle zuurstof in die nog in de ruimte hangt en denkt na over hoe hij die vraag moet beantwoorden. ‘Nou, dat weet ik niet. Naast het vrijwilligerswerk dat jullie op mijn cv kunnen zien, heb ik sinds mijn aankomst in dit land elke drie maanden bloed gedoneerd en raap ik afval op in het park en op straat. Ik groet en glimlach naar alle mensen die ik tegenkom en…’
Ahmad onderbreekt hem. ‘Zeg eens, Daan, in dit land geloven we in God, geloof jij ook in Hem?’
‘Ik geloof dat we allemaal spirituele wezens zijn, maar ik denk niet dat ik in dezelfde God geloof als de mensen in mijn gastland.’
‘Denk je er weleens aan om terug te gaan naar je thuisland?’, vraagt Sara.
‘Dat kan niet’, antwoordt Daan.
‘Voel je je thuis hier in Syrië?’, vraagt Sam.
‘Ja en nee. Ik …’
‘Heb je trauma’s?’, onderbreekt Ahmad hem opnieuw.
‘Niemand kiest ervoor om vluchteling te worden, maar dat heeft me wel veerkrachtig gemaakt. Het is aan een psychiater om te bepalen of ik wel of geen trauma heb. We zijn als vluchtelingen een gemakkelijke prooi voor wilde pseudopsychologische ideeën, iedereen kan zomaar een diagnose op ons plakken en ons in een hokje stoppen. Daar is zelfs een woord voor: gaslighten.’ Daan zucht eens diep. ‘Maar ik geloof sterk in posttraumatische groei, dat is dan ook wat ik met name zie bij mezelf en andere vluchtelingen.’
De collega’s kijken elkaar aan en op hun gezichten is verbazing af te lezen, overschaduwd door lichte verwarring.
‘Goed dan’, zegt Sara. ‘Ik denk dat we wel genoeg weten nu. We zullen je snel laten weten wat het wordt. Bedankt voor je tijd.’⓿
Vertaling: Adiëlle Westercappel.