Lagos – De nachtmerrie van Moses Akatugba begon in 2005 in een dorp in de olierijke Nigerdelta in het zuiden van Nigeria. Hij was 16 jaar en deed het naar eigen zeggen goed op school. Hij was nog nooit blijven zitten. Zijn favoriete vakken waren maatschappijleer en godsdienst en hij was ook goed in Engels, de lingua franca van Nigeria. Moses, nu 30, werd ter dood veroordeeld omdat hij drie mobiele telefoons zou hebben gestolen, wat hij zelf ontkent. Dit is zijn verhaal.
‘Op die bewuste dag in 2005 liep ik terug van school toen ik plotseling een groepje mensen uit een garage zag rennen, achtervolgd door soldaten. Ik ging opzij, maar de soldaten dachten dat ik bij hen hoorde. Ik werd in mijn arm geschoten.’ Hij laat een schotwond in zijn linkerarm zien. ‘Ze sleepten me naar hun auto en daarna ging het licht uit.
Ik werd wakker in een grote plas bloed in een cel en probeerde op te staan, maar kon mijn hand niet bewegen. Later op de dag brachten ze het lijk van een jongen binnen. Doodgeschoten. Naast zijn lichaam lagen een pistool en drie mobiele telefoons. “Hier is je handlanger”, zeiden ze. Ik kende hem niet.
De zaak ging naar de politie, waar ik een verklaring moest afleggen. Niemand geloofde me. “Jij bent een ervaren crimineel die de waarheid niet wil vertellen, maar jij zal ook doodgaan”, kreeg ik te horen.
‘Ik was zo goed als hopeloos, maar er brandde toch nog een klein vuurtje in me: ik heb dit niet gedaan, hierdoor kan ik niet sterven’
In de martelkamer werd ik met bloedende arm vastgebonden aan het raam. Met knuppels en ijzeren staven sloegen ze me, maar ik weigerde mijn verhaal aan te passen. Ze wilden dat ik een verklaring zou ondertekenen die ik niet mocht lezen. Ik werd naar een volgende martelkamer gebracht, waar ze verschrikkelijke dingen met me deden.’ De mishandelingen aan vingers en tenen zijn nog steeds zichtbaar. ‘De pijn werd me teveel en ik heb getekend.’
‘Op een groter politiebureau moest ik nogmaals een verklaring afleggen en werd ik opnieuw gemarteld, dit keer met vuur. Ik was 16 en had onverdraaglijk veel pijn. Ik kon niet meer en heb toen opnieuw een bekentenis getekend: dat ik samen met de doodgeschoten jongen een gewapende overval zou hebben gepleegd en daarbij drie telefoons had buitgemaakt.
Toen kwamen ze met een getuige, die me herkend zou hebben. Maar in ruil voor 400 duizend naira (destijds ongeveer 2.500 euro) was hij bereid de getuigenis in te trekken. Mijn familie probeerde hem ervan te overtuigen met minder genoegen te nemen, maar dat wilde hij niet. We konden dat bedrag niet opbrengen.
Misdadiger zonder berouw
De eerste zes maanden in detentie zat ik met veertig à zeventig man in een cel zo groot als mijn huidige woonkamer. Daar vielen bijna elke dag doden, door schorpioenenbeten of cholera. Er waren geen bedden – we sliepen naast elkaar op de grond.
In 2007 begon de rechtszaak, zonder dat de zaak was onderzocht. De politie werd niet verhoord en ik kreeg een goedwillende, maar weinig competente pro bono advocaat toegewezen. Als mijn geboortecertificaat was ingebracht in de rechtszaak, had ik vrijgelaten moeten worden omdat ik minderjarig was op het moment van de diefstal. Maar het lukte de advocaat niet het document in te brengen.
De rechter was wat ik noem een aangeschoten leeuwin. Haar dochter was kort daarvoor bruut verkracht en daarbij zwanger geraakt. De dader zat vast in dezelfde gevangenis als ik. Niemand ging bij haar vrijuit en ze deelde zware straffen uit. Ik werd beschouwd als een misdadiger zonder berouw. Ik had volgens haar geluk dat er maar één getuige was – daarom kon ik mijn onschuld volhouden. In werkelijkheid zou ik een bedreiging zijn voor de samenleving.
‘Ik ontving ineens stapels brieven die me veel hoop gaven. Door de druk belandde mijn dossier bij de gouverneur, die gratie wilde verlenen’
Ik kreeg de doodstraf, aan de galg.
In de dodencel belandde ik tussen moordenaars, kidnappers en gewapende overvallers – sommigen zaten er al twintig jaar. Velen van hen claimden onschuld, net als ik. Ik voelde me slecht. Ik wist zeker dat ik er niet zou zitten als mijn familie rijk was geweest. De wet is er niet voor de armen.
Ik was zo goed als hopeloos, maar er brandde toch nog een klein vuurtje in me: ik heb dit niet gedaan, hierdoor kan ik niet sterven. Gelukkig bleek de lokale mensenrechtenorganisatie Hursdef dossiers uit te pluizen, waarbij ze op mijn zaak stuitten. Ik ben met ze in contact gekomen en zij brachten Amnesty International op de hoogte. Die hebben toen internationaal campagne gevoerd.
Duivels dilemma
Ik ontving ineens stapels brieven, die me veel hoop gaven. Door de druk belandde mijn dossier bij de gouverneur, die verklaarde gratie te willen verlenen. Maar dat kon wettelijk niet, omdat mijn familie in beroep was gegaan. Het was een duivels dilemma: zolang we in beroep waren, kon ik niet geëxecuteerd worden. Als we het introkken, kon dat wel. Konden we de gouverneur vertrouwen? Politici doen wel vaker beloften.
Ik drong erop aan dat we het beroep moesten intrekken – ik voelde de steun van de buitenwereld. Mijn familie twijfelde en zelfs in de dodencel dachten ze dat ik gek was. Maar de gouverneur hield woord. Na tien jaar was ik vrij.
Ik moet nu zoveel inhalen – ten eerste onderwijs. Ik wil politicologie studeren, maar dat kost geld. En ik wil andere gevangenen steunen. Ik ben zeker niet het enige slachtoffer van ons rechtssysteem. Ik hoop dat mijn verhaal meer onschuldige slachtoffers kan redden.’
Bekijk filmpjes van Moses Akatugba.