Rome – Bouwondernemer Antonio Mottola (50) en zijn vrouw Maria Grazia (49) hebben hun Malinese pleegzoon Dembele (26) sinds 9 maart niet meer gezien. ‘Normaal gesproken komt hij iedere zondag lunchen, maar nu we allemaal binnen moeten blijven, kan dat niet meer’, vertelt Mottola over de telefoon. ‘Met Dembele praat ik iedere dag even via WhatsApp. Ik wil weten of hij veilig thuis is en druk hem op het hart niet naar vrienden te gaan.’
In februari dit jaar had ik Antonio en Maria Grazia bezocht in hun appartement in het Zuid-Italiaanse stadje Casal di Principe. Doel van het bezoek was om te praten over hun motivatie om asielzoekers in huis op te nemen. Maria Grazia had pasta met ansjovis gemaakt en we zaten met zijn allen aan de lunch. Behalve hun twee schoolgaande kinderen was ook pleegzoon Dembele aanwezig.
De explosieve sterftecijfers hebben al het andere nieuws naar de achtergrond geschoven. Niemand heeft het nog over Salvini en het rechts-populisme
Vier jaar geleden schreven ze zich in voor het project ‘Vluchteling in Huis’ van de katholieke hulporganisatie Caritas. Sindsdien ontfermen zij zich over Dembele en Ousman (23), twee bootvluchtelingen uit Mali. Dembele woont sinds een jaar in het twintig kilometer verderop gelegen tadje Aversa. Ousman verblijft tijdelijk in Spanje.
Radicale verandering
Mijn plan was een reportage te maken over Italiaanse buonisti, een ander woord voor wereldverbeteraars, gutmenschen en linkse hobbyisten. Het zijn Italianen die zich bezorgd maken over de almaar groeiende populariteit van Lega-leider Matteo Salvini en zijn harde antimigrantenpolitiek, en een tegengeluid willen laten horen.
Op 20 februari bracht ik een bezoek aan het Zuid-Italiaanse Casal di Principe, een stadje met zo’n 20 duizend inwoners, veertig kilometer ten noorden van Napels. Een dag later werd de eerste corona-dode in de Noord-Italiaanse regio Lombardije gemeld. De Italianen gingen ervan uit dat ze het virus snel onder controle zouden hebben. Inmiddels weten we beter. Nog geen drie weken later ging Italië op slot en zou het leven van de Italianen radicaal veranderen.
Voedselbank
De explosieve Italiaanse sterftecijfers hebben al het andere nieuws naar de achtergrond geschoven. In Italië heeft niemand het nog over Matteo Salvini en het rechts-populisme, over de macht van de Turkse president Erdoğan of over de oorlog in het Midden-Oosten – allemaal zaken die eerst voor hoogoplopende discussies zorgden.
Italianen zijn nu vooral bezorgd over hun toekomst. Alle fabrieken en bedrijven zijn dicht, met uitzondering van de voedselvoorziening, medische sectoren en nutsbedrijven. Wie bij een landbouwbedrijf werkt, of in een ziekenhuis kan dus nog naar het werk. Anderen mogen alleen hun huis uit om boodschappen te doen en hun hond uit te laten. Politie en carabinieri (militaire politie) patrouilleren in de straten en delen forse boetes uit aan iedereen die zich niet aan de regels houdt.
Vooral de zwakkeren in de samenleving krijgen harde klappen. Volgens een analyse van boerenbond Coldiretti hebben 2,7 miljoen Italianen hulp nodig van de voedselbank. Dat aantal zal de komende tijd verder stijgen, waarschuwt de bond. De nood is het hoogst in het zuiden van het land, en dan met name in Campanië. In deze regio, waar ook Casal di Principe deel van uitmaakt, kan één op de vijf gezinnen het niet langer bolwerken. Een goede reden om mijn gesprekspartners in het stadje opnieuw te benaderen en te vragen hoe het met ze gaat.
Als je niet kan laten zien waar je werkt, kunnen ze je oppakken. Sommigen van mijn vrienden hebben geen contract. Toch nemen ze het risico
Antonio Mottola vertelt dat hij zijn bouwbedrijf heeft moeten sluiten. ‘Ik heb nu alle tijd om fulltime buonista te zijn’, zegt hij met zelfspot. Samen met zijn vrouw werkt hij als vrijwilliger voor hulporganisatie Caritas. ‘Wij maken voedselpakketten klaar voor huishoudens die het zwaar hebben en maken adreslijsten. Het Rode Kruis brengt de pakketten bij mensen thuis. Er wordt ook voedselhulp aan daklozen gegeven. In Casal di Principe zijn maar een stuk of vijf zwervers. Die hebben we nu onderdak gegeven.’
‘Dit is een nationale ramp. Arme gezinnen en daklozen hadden het al heel moeilijk in Italië. Wij hebben hier geen sociaal vangnet, zoals bij jullie in West-Europa. Als de economie nog lang stilligt, krijg je echt een humanitair drama. Ja, in deze tijd hebben we veel buonisti nodig.’
Seizoensarbeiders
Mottola maakt zich ook zorgen over de situatie van migranten. Veel migranten in Italië werken in de landbouw. Alleen al in Casal di Principe werken duizenden Oost-Europese en Afrikaanse seizoensarbeiders. Tot nog toe heeft Mottola geen hulpverzoeken gekregen van buitenlandse migranten. ‘Die jongens doen gewoon nog hun eigen boodschappen. Maar ook zij zullen op een gegeven moment moeten aankloppen. Zij hebben meestal geen familie in Italië en zijn op zichzelf aangewezen.’
Zijn pleegzoon Dembele heeft geluk, zegt hij. Dembele werkt als hulpkok in een restaurant. Hij werkt legaal op een contract en zijn baas heeft beloofd dat hij voorlopig een uitkering kan krijgen. Maar over zijn andere pleegzoon Ousman maakt hij zich ongerust. Die vertrok in januari naar Frankrijk. Hij kwam niet aan het werk en trok door naar Spanje. ‘Het aantal doden is daar net zo hoog als hier en hij kan niet werken. Hij wil terug, maar kan niet terug, en ik kan hem niet helpen.’
Maffiaspionnen
Op het eerste gezicht oogt Casal di Principe als een van de armoedige stadjes waar Zuid-Italië er zoveel van heeft. Kapotte straten leiden naar een klein centrum met goedkope appartementenblokken van beton. Maar wie een bezoek aan de buitenwijken brengt, komt opeens in een andere wereld terecht. Tussen de boerenvelden staan overal opzichtige villa’s, met Romeinse zuilen, bordessen en patio’s vol palmen. Minstens zoveel van deze villa’s staan leeg omdat ze nooit voltooid zijn.
In Casal di Principe durven de meeste Italianen geen stap te zetten. Het stadje staat bekend als het zwarte hart van de Camorra. Het is de bakermat van een van de machtigste clans van de Napolitaanse maffia, inspiratiebron van schrijver Roberto Saviano voor zijn wereldberoemde boek Gomorra. Vreemdelingen werden er met grote argwaan bejegend. Op alle straathoeken stonden maffiaspionnen die iedereen nauwlettend in de gaten hielden.
Dat oude Casal bestaat niet meer. In 2011 kamden de politie en carabinieri het hele stadje uit en tientallen maffiosi werden gearresteerd. Ook de hoogste baas werd opgepakt. Hij woonde al jaren in een luxe bunker onder de grond.
Spaarpotje
Inmiddels waait er een nieuwe wind in het stadje. Het centrum is nog even vervallen maar ‘de sfeer is anders’, zeggen inwoners. De burgemeester is betrouwbaar en de spionnen zijn verdwenen. Ook de samenstelling van de bevolking is veranderd. Volgens cijfers van de gemeente wonen er nu vijftienhonderd migranten, voornamelijk uit Afrika en Oost-Europa. Dat zijn officiële cijfers. In werkelijkheid hebben veel migranten in Italië geen vaste verblijfplaats en tellen ze dus niet mee in lokale statistieken.
Tot ergernis van buurtbewoners gingen Afrikaanse migranten ondanks de lockdown massaal de straat op. ‘Wij krijgen het niet’, riepen ze
‘Het werkelijke aantal migranten in Casal ligt op zo’n vijfduizend. Dat is een kwart van de bevolking’, zegt de Congolese priester Banyuzukwabo Tuyisabe (33), beter bekend als Padre Laurianus. Hij helpt migranten in de gemeente Aversa, waar Casal di Principe deel van uitmaakt, met het vinden van werk en onderdak. Veel migranten komen af op het seizoenswerk op de boerenbedrijven – van half maart tot eind oktober, legt hij uit. Zomers leggen ze een spaarpotje aan voor de winter.
Zonder arbeidscontract
Officieel wonen er in heel Italië zo’n 5 miljoen migranten, vier keer zoveel als tien jaar geleden. Ongeveer de helft van hen kom uit Oost-Europa. Zij werken zwart of hebben kortlopende arbeidscontracten in de bouw, landbouw of huishouding. Afrikanen zijn bijna allemaal als asielzoeker naar Italië gekomen. Officieel zijn er zo’n 600 duizend Afrikaanse migranten en asielzoekers (8,5 procent van alle migranten in Italië). Hoeveel Afrikanen illegaal in Italië verblijven, is niet bekend. Het totale aantal ongedocumenteerde Afrikanen wordt geschat op 90 duizend. Ze wonen vaak in kraakpanden, in tentenkampen, werken illegaal en beschikken over slechte sanitaire en medische voorzieningen. Zij zijn daardoor extra kwetsbaar voor de uitbraak van het coronavirus.
In Casal komen de meeste Afrikaanse migranten uit Nigeria en Burkina Faso en hebben een voorlopige verblijfsvergunning. De Oost-Europese migranten komen uit Roemenië, Oekraïne en Polen. Ze werken op het land, in de bouw, of in de huishouding. Italië telt 900 duizend Oost-Europese huishoudsters en bejaardenverzorgsters in particuliere huishoudens. Zij werken vaak zonder arbeidscontract en hebben een grote kans hun baan te verliezen – als zij hun werk door de verspreiding van het virus niet al kwijt zijn.
Alleen witte mensen
De relatie tussen Italianen en migranten zorgde de afgelopen weken voor hoogoplopende spanningen, vertelt Padre Laurianus. Tot grote ergernis van buurtbewoners gingen Afrikaanse migranten ondanks de lockdown massaal de straat op. ‘Wij krijgen het niet’, riepen ze. Ze waren ervan overtuigd dat alleen witte mensen ziek werden en dat Afrikanen het niet konden krijgen. ‘We hebben toen een plan gemaakt om hen beter te informeren. We deelden folders uit in zes talen. Het is nu rustiger geworden.’
Een heikel punt is de krappe behuizing. ‘Om 24 uur per etmaal met anderen op een kluitje te zitten is voor niemand gemakkelijk’, zegt Laurianus. ‘Maar voor mensen die klein behuisd zijn, is het helemaal lastig. Ik denk aan arme gezinnen met kleine kinderen. Maar ook aan Afrikaanse seizoenswerkers. Zij wonen vaak in afbraakpanden of bivakkeren in een tweekamerwoning met zes, zeven man.’
Bij de vele duizenden Afrikaanse migranten is er in deze dagen echter ook opluchting. De boerenbedrijven vallen buiten de lockdownregels van de Italiaanse overheid omdat ze immers voor de Italiaanse voedselvoorziening zorgen. Veel Afrikanen werken in de landbouw en kunnen gewoon aan de slag.
Wachten bij de rotonde
‘Vrienden van mij werken bij een boer en gaan dus naar buiten’, zegt Dembele Mahamadou over de telefoon. ‘Dat is natuurlijk leuk voor ze. Zij kunnen tenminste geld verdienen. Maar zonder arbeidscontract heb je echt een probleem. Overal staan politieagenten en militairen om mensen te controleren. Je mag alleen de straat op om boodschappen te doen, de hond uit te laten en te werken. Als je niet kan laten zien waar je werkt, kunnen ze je oppakken. Sommigen van mijn vrienden hebben geen arbeidscontract. Toch nemen ze het risico. We moeten toch eten, zeggen ze.’
Zijn vriend Seydou (20), die ook uit Mali komt, loopt iedere ochtend naar de rotonde in het centrum van Casal di Principe. ‘We wachten tot er een boer komt die een klus voor ons heeft. Op de rotonde staan altijd een stuk of zeven, acht jongens. Soms wachten we een uur, soms een hele dag en soms komt er helemaal niemand. Voor zeven uur werk krijg je zo’n 35 euro.’
Tot nu toe heeft Seydou vaak werk. Maar dat kan binnenkort weleens afgelopen zijn, denkt hij. De boerenbedrijven produceren door, maar omdat veel verwerkingsbedrijven dicht zijn, kunnen ze hun producten niet kwijt. Dat betekent dat ze afbouwen, en steeds minder arbeidskrachten nodig hebben.
‘Laten we hopen dat deze nachtmerrie snel is afgelopen’, zegt hij. ‘Het is zo beklemmend om door die doodstille straten te lopen. Als zwarte Afrikaan val je al zo op in Italië. Nu ziet iedereen je al van kilometers afstand aankomen.’ ⓿