Historicus Samuel Moyn: ‘De mensenrechtenbeweging is het slachtoffer van haar eigen succes’
De hoogtijdagen van de mensenrechten zijn voorbij‚ stelt de Amerikaanse historicus Samuel Moyn. Lange tijd was sprake van een ‘puur‚ onbevlekt’ ideaal‚ niet besmet door politieke spelletjes. Maar de Irak-oorlog van 2003 zorgde voor een kentering. Moyn: ‘Een beroep op mensenrechten is niet meer voldoende om in te grijpen in Syrië.’
‘Ik was 27 en erg idealistisch’‚ vertelt Samuel Moyn (41)‚ hoogleraar geschiedenis van de mensenrechten in New York‚ in een Amsterdams grand café. Hij is in Nederland voor een seminar en een conferentie over mensenrechten‚ waar hij de keynote speaker zal zijn. Maar deze zondagmiddag is hij vrij. Straks gaat hij naar de nieuwe film van Woody Allen‚ Blue Jasmine‚ in het filmmuseum Eye.
‘Het was die tijd‚ de jaren negentig‚ de hoogtijdagen’‚ vervolgt hij. ‘Mensenrechten werden gezien als een “pure zaak”‚ ook door mij. Ik begreep de complexiteit ervan nog niet.’ Moyn heeft het over 1999‚ toen hij – rechtenpromovendus te Harvard – stage liep in het Witte Huis. Hij werkte voor de Nationale Veiligheidsraad die de toenmalige president Bill Clinton adviseerde over zijn buitenlands beleid. Moyn bevond zich dat jaar in het oog van de storm. De kwestie-Kosovo hield de internationale gemoederen flink bezig en die zaak was onder zijn baas geplaatst.
Onafhankelijkheid
De Servische provincie Kosovo‚ met een grote Albanese meerderheid‚ streefde naar onafhankelijkheid. Het Servische leger was er met veel geweld binnengevallen om af te rekenen met de Kosovaarse guerrillabeweging. Een enorme vluchtelingenstroom was het gevolg. Uiteindelijk besloot de NAVO‚ onder leiding van de VS en zonder toestemming van de VN‚ Servië te bombarderen. Ook Nederland deed mee.
Om die actie te rechtvaardigen schreef Clinton een groot opiniestuk voor The New York Times‚ met als kop ‘Een gerechtvaardigde en noodzakelijke oorlog’‚ vol verwijzingen naar zijn plicht mensenrechten‚ dat wil zeggen de rechten van individuen waar ook ter wereld‚ te verdedigen. ‘Hij schreef dat natuurlijk niet zelf’‚ vertelt Moyn. ‘Dat deden zijn speechwriters. Maar ik kreeg het ook te zien en mocht commentaar leveren.’
Militaire interventie
Moyn gelóófde in de tekst. De Verenigde Staten wáren echt ‘the indispensable nation’‚ om de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright te citeren: het onmisbare land dat de wereld beter zou maken. De genocide in Rwanda en de oorlog in Bosnië hadden niet voorkomen kunnen worden‚ maar in Kosovo zouden in naam van de mensenrechten nu echt misdaden voorkomen worden. Het pure ideaal zou deze keer leiden tot een militaire interventie. ‘Ik heb het artikel van Clinton op mijn muur geprikt.’
Veertien jaar later denkt Moyn er heel anders over. In de loop der jaren is hij radicaal afgestapt van het idee dat ‘mensenrechten’ een ‘puur’ en tijdloos ideaal vormen dat sinds de Verlichting steeds meer wortel had geschoten in het bewustzijn van de mens en dat na de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust ook internationaal grote erkenning had gekregen. Integendeel: mensenrechten zoals wij die kennen‚ stelt hij in zijn geruchtmakende boek uit 2010‚ The Last Utopia‚ bestaan nog maar kort en zijn vooral door specifieke gebeurtenissen in de jaren zeventig zo populair geworden.
Tijdens de Verlichting staken mensen geen kaarsjes aan voor gevangenen‚ ze rebelleerden tegen de vorst
Die omslag in zijn gedachten begon in 2001‚ toen de gepromoveerde jurist en historicus solliciteerde naar een baan als hoogleraar geschiedenis aan Columbia University. Hij stelde voor om ‘de geschiedenis van mensenrechten’ te doceren‚ daartoe gedreven door zijn ervaring in het Witte Huis en door zijn studie‚ waarvoor hij veel aan internationaal recht had gedaan. Op dat moment was er in de VS nog helemaal niemand die de geschiedenis van mensenrechten bestudeerde en onderwees. ‘Ik werd aangenomen en toen moest ik hier ineens goed over na gaan denken. Nu bestaat het vak trouwens overál‚ het is erg populair.’
Niet bepaald een succes
In 2003 kwam de Irak-oorlog‚ die George W. Bush óók rechtvaardigde met een beroep op mensenrechten. Die oorlog werd niet bepaald een succes. Net als veel andere mensen‚ zegt Moyn‚ raakte hij rond die tijd teleurgesteld in de kracht van de mensenrechtenideologie. Blijkbaar kon die toch geen hele landen op het juiste pad brengen. Het ijle ideaal was verstrikt geraakt in aardse politiek‚ het stond er niet meer boven als een universele‚ door iedereen geaccepteerde leidraad. Je ziet het nu weer‚ zegt hij‚ in Libië en Syrië. Met een beroep op ‘de mensenrechten’ kom je niet ver meer als je wilt ingrijpen: wat moet je dan precies doen als internationale gemeenschap?
Controversiële inzichten
Hoe kwam dat? Hadden mensenrechten ooit wel echt boven de wereldpolitiek gestaan? Om welke rechten gaat het eigenlijk precies? Zijn het wel dezelfde rechten als de Verlichters propageerden? Door zulke vragen te stellen en historisch onderzoek te doen‚ kwam Moyn op zijn controversiële inzichten.
Al snel stuitte hij op het eerste misverstand: tijdens de zeventiende-eeuwse Verlichting speelden mensenrechten wel een rol‚ maar ze betekenden iets heel anders dan nu. ‘Het ging in die tijd om de rechten van volkeren‚ niet van individuen. Op een abstract niveau gaat het misschien om dezelfde idealen‚ maar ik ben geïnteresseerd in de politieke actie waartoe ze inspireerden.’ Met andere woorden: idealen als ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ leidden in de achttiende‚ negentiende en twintigste eeuw tot revolutionaire bewegingen die een land wilden creëren voor een volk dat werd overheerst‚ of die een staat wilden hervormen zodat ‘het volk’ er zeggenschap over kreeg. ‘Er was geen taal van individueel lijden’‚ zoals Moyn het formuleert.
Geen kaarsjes
Ook Amnesty International komt wat dat betreft niet voort uit de Verlichting‚ stelt Moyn: ‘Mensen staken destijds geen kaarsjes aan voor politieke gevangenen‚ ze kwamen als burgers in opstand tegen de koning.’ Mensenrechten betekenden vooral: nationalisme.
Zelfs het einde van de Tweede Wereldoorlog of het aannemen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948 vormden volgens Moyn niet de oorsprong van de moderne mensenrechtenbeweging. Vlak na de oorlog bestond er nauwelijks nog besef van de omvang van de Holocaust‚ stelt hij in zijn boek‚ dus daar kwam geen beweging uit voort. En de Universele Verklaring was in die tijd vooral een lege huls van mooie woorden: regeringen waren niet van plan er concrete actie aan te verbinden. Nee‚ na de oorlog kwamen vooral de ‘oude’ mensenrechten voor volkeren weer op; ze speelden een belangrijke rol in het dekolonisatieproces.
Mensenrechten waren lekker klein: als individu kon je iets doen voor een ander. Dat was alles
De moderne mensenrechtenideologie‚ stelt Moyn‚ begon pas met de oprichting van Amnesty International in 1961: ‘Amnesty kwam als eerste.’ Voor het eerst was er een organisatie die zich richtte op individuele slachtoffers van dictators en junta’s‚ op het individuele leed dat die machthebbers aanrichtten. Voor het eerst was er ook een organisatie die buiten regeringen om werkte‚ die burgers opriep brieven te schrijven zodat ze zelf druk konden uitoefenen. Deze opvatting van mensenrechten‚ aldus Moyn‚ was misschien geïnspireerd op de Verlichting – en op christelijk-moralistische ideeën over het helpen van je naaste – maar ze was in haar uitwerking wél helemaal nieuw.
Besmet ideaal
Dat wil overigens niet zeggen dat Amnesty meteen populair werd. De organisatie leidde een marginaal bestaan tot begin jaren zeventig‚ toen specifieke historische omstandigheden zich aandienden‚ zegt Moyn. Mensen waren door de almaar voortdurende Koude Oorlog teleurgesteld geraakt in zowel het communisme als het kapitalisme. Ook het nationalisme was een besmet ideaal geworden‚ door de excessen in onafhankelijk geworden landen en de opkomst van rechtse junta’s in Latijns-Amerika.
Welk ideaal konden mensen nog aanhangen? Het mensenrechtenideaal van organisaties als Amnesty. Het was ‘de laatste utopie’‚ zoals Moyn uiteindelijk zijn boek noemde‚ puur en onbevlekt‚ niet besmet door politieke spelletjes of andere teleurstellingen. Het was ook geen groot verhaal over een nieuwe inrichting van de maatschappij‚ nee‚ het was lekker klein: als individu kon je iets doen voor een ander individu‚ en kon je een gehate dictator aanklagen. Dat was alles.
Nobelprijs voor de Vrede
In 1977 kreeg Amnesty de Nobelprijs voor de Vrede. Datzelfde jaar plaatste de Amerikaanse president Jimmy Carter de Koude Oorlog tijdens een speech voor het eerst in het kader van mensenrechten: de Sovjet-Unie schond de rechten van haar burgers‚ zei hij‚ en daarom streden de VS tegen de Russen. Het betekende een nieuwe vorstperiode in de Koude Oorlog. 1977‚ stelt Moyn‚ was het jaar dat mensenrechten de belangrijkste ideologie van de westerse wereld werden. En dat zijn ze lang gebleven‚ tot aan‚ hij zei het al‚ de Irak-oorlog van 2003.
Mensenrechten kunnen ons niet vertellen wat we moeten doen in het aangezicht van wreedheid
Wat is er in de ogen van de hoogleraar sindsdien veranderd? ‘De mensenrechtenbeweging is het slachtoffer geworden van haar eigen succes’‚ stelt Moyn. Het bepleiten van je idealen in termen van mensenrechten bleek zó succesvol‚ dat andere bewegingen hun doelen ook in die woorden gingen beschrijven. Sociale en economische hulp‚ militair ingrijpen‚ alles werd een ‘mensenrecht’. En klassieke mensenrechtenbewegingen namen dat over: ze begonnen zich in te zetten voor de naleving van zulke rechten. ‘Maar je moet je afvragen met welk effect’‚ stelt hij kritisch. ‘Er zijn al zoveel ontwikkelingsorganisaties‚ wat kan Amnesty daaraan toevoegen? En tot welk ingrijpen‚ militair of anders‚ moet je oproepen in Syrië? Er zijn te veel alternatieven. Mensenrechten kunnen ons niet vertellen wat we moeten doen in het aangezicht van wreedheid.’
Onder de duim
De mensenrechtenbeweging kan volgens Moyn het beste terugkeren naar haar wortels. ‘Autoritaire leiders zullen altijd excessen begaan om hun onderdanen onder de duim te houden. Mensenrechtenorganisaties zijn gemaakt om daar aandacht voor te vragen. Hun doel is om informatie te delen en woede te veroorzaken. Dat soort actie zal altijd nodig zijn.’
Na het verdwijnen van onder meer de Sovjet-Unie‚ het Oostblok en de Zuid-Amerikaanse dictaturen beginnen volgens Moyn ook andere kwesties om aandacht en om een passende ideologie te vragen. Vooral de groeiende ongelijkheid tussen rijk en arm ziet hij als hét grote probleem in de wereld. ‘En om die te bestrijden neem je het niet op tegen machtige staten‚ maar tegen het kapitalisme.’
Meer ingrijpen
Waarom kan de mensenrechtenbeweging dat dan niet? ‘Die vraagt mensen om “zwakke” solidariteit: brieven sturen‚ kaarsen branden‚ enzovoorts. Dit gevecht vraagt om een “sterke” solidariteit‚ die hele samenlevingen hervormt. In feite hebben we staten nodig die meer in de maatschappij ingrijpen.’
Bedoelt hij een terugkeer naar de verzorgingsstaat? ‘Inderdaad’‚ beaamt hij. ‘Gecombineerd met mondiale politieke samenwerking om de kloof tussen arm en rijk te dichten.’
Zover is het helaas nog niet‚ de ideologie die mensen daarvoor warm maakt, ziet hij nog niet. In de tussentijd moet Amnesty gewoon voor ‘haar’ mensenrechten blijven strijden‚ zegt Moyn. ‘Zij is verreweg de grootste en bekendste organisatie‚ en ook het best geworteld in de samenleving. En als eerste mensenrechtenbeweging neemt zij nog altijd een ereplaats in.’
Biografie
NAAM Samuel Moyn GEBOREN in 1972 GROEIDE OP in St. Louis‚ Missouri STUDEERDE geschiedenis in Berkeley en rechten in Harvard LIEP STAGE in het Witte Huis ten tijde van de Kosovo-oorlog van 1999 HOOGLERAAR geschiedenis van de mensenrechten is hij sinds 2001 aan Columbia University in New York WOONT met vrouw en kind in Boston
Wordt Vervolgd, november 2013