Het kwam niet door mijn leeftijd dat mijn leven is gespaard bij de Roemeense Revolutie. Ik was net 16 geworden en zat al meer dan een jaar in een meisjesinternaat, op vijftig kilometer van Boekarest. In december 1989 stierven daar 37 kinderen een gewelddadige dood – de jongste was twee maanden oud, de oudste 17 jaar. Nee, op 21 december was ik op bezoek bij mijn ouders. Het was kerstvakantie en ik was snipverkouden. Maar het was ook niet mijn verkoudheid die me heeft gered.
Een paar dagen eerder, op 17 december, was mijn vader onrustig thuisgekomen van zijn werk. Normaliter begon hij al bij de deur te schelden. Het kon op mijn moeder zijn, of op zijn baas, maar vooral op dictator Nicolae Ceaușescu. Papa schold op het leven in het algemeen, het leven in Roemenië van de jaren tachtig. En dat leven had een naam: Ceaușescu. Een naam die stond voor een dictator en een systeem, die beide almaar paranoïder werden. Maar dit weekend gedroeg mijn vader zich als een leeuw in een kooi. Iets had zijn routine doorbroken.
‘Ik ben opgegroeid in rijen waarin je stond zonder te weten wat je zou krijgen: brood of spijkers’
Redenen om te vloeken had hij nog steeds. Het eten thuis was immers nooit genoeg, het weekrantsoen vaak donderdag al op en geld was er altijd te weinig. Ik ben opgegroeid in rijen waarin je stond zonder precies te weten wat je zou krijgen: brood of spijkers, of iets anders, het maakte niet uit wat. In de zomer draaide je je om in de rij, zodat de stekende zon ook je andere wang zou bruinen. Soms, als je flauwviel, werd je de rij uit gedragen en verloor je je plek.
Deze dagelijkse routine werd onderbroken toen ik naar een internaat werd gestuurd voor een beter leven, samen met andere boerendochters uit de regio. We waren allemaal 15 of 16. In het internaat sliepen we met zijn tienen in een kamer en om naar buiten te mogen, moesten we twee keer per week schriftelijk toestemming vragen. De kleine honger die ik bij mijn ouders had gevoeld, was niets in vergelijking met de boa constrictor die in het internaat dagelijks aan mijn maag vrat. En zelfs die honger in het internaat was eigenlijk niet te vergelijken met de tijgerhonger die ik zou lijden tijdens mijn studententijd, in de eerste jaren na de revolutie.
Klootzakken
Maar in december 1989 zat ik thuis bij mijn ouders, koortsig naar de radio te luisteren. Papa meende dat er iets in de lucht hing, hij maakte rondjes om het huis, stormde zo nu en dan naar binnen, rende weer naar buiten, wreef in zijn handen en schreeuwde met een stem die niet van hem was: ‘Misschien raken we die klootzak kwijt!’
Op 22 december was mijn koorts nog niet gezakt en dacht ik bijna dat ik hallucineerde – niet om wat ik op tv zag, maar omdat papa, die me niet vaak knuffelde, me zomaar omarmde en huilde zonder tranen. Op tv deden mensen hetzelfde: ze huilden en omarmden elkaar. Mensen zoals wij, burgers, hadden het televisiegebouw bezet. Ze schreeuwden en zwaaiden met vlaggen. De revolutie vond plaats in een paar grote steden, de rest van het land begreep eigenlijk niet goed wat er die dagen aan de hand was. In Boekarest en Timișoara waren mensen gedood, niemand wist hoeveel, of door wie precies.
‘We roken de vrijheid, ondanks onze spoelwormen, ondanks de honger, ondanks de abortussen. We waren jong’
Ceaușescu en zijn vrouw waren geëxecuteerd. Soms was dat moeilijk te geloven, maar tijdens een pauze in die eerste schoolweek na de revolutie – we gingen gewoon weer terug naar het internaat – bedachten de moedigsten onder ons dat er eigenlijk meer klootzakken waren, kleinere, naast die grote klootzak. Onze directeur bijvoorbeeld, om zijn omvang ook wel ‘het varken’ genoemd, berucht om het smeergeld dat hij van onze ouders eiste. Ineens verschenen er spandoeken met leuzen aan de bomen op binnenplaats van onze school, geen politieke leuzen maar leuzen die opriepen tot vertrek van de corrupte directeur. En de directeur vertrok. Tot op de dag van vandaag geloof ik dat het toeval was dat zijn vertrek volgde op onze eis om zijn ontslag en dat het niet door ons, de meisjes van 16, kwam.
Er brak chaos uit op het internaat. Ook de pedagoge was verdwenen, en sommigen van ons zeiden dat ook zij een van de klootzakken was. De beheerder was eveneens verdwenen. Zelfs wij waren niet meer dezelfde meisjes: we waren niet langer de boerendochters, we veranderden in een partij binnen de school die eisen stelde. Voor de revolutie hadden we secretaresses moeten worden, maar na de revolutie eisten wij, de 27 boerenmeiden, door middel van herhaalde en onaangekondigde bezoeken aan het ministerie van Onderwijs in Boekarest, dat we geen secretaresses maar basisschooljuffen zouden worden. Het ministerie verkeerde, zoals alle instituties in het ineens vrije Roemenië, in toestand van chaos. Misschien kwam het mede daardoor dat onze eis werd ingewilligd en we tot juf mochten worden opgeleid. De revolutie bracht mogelijkheden met zich mee.
Einde van een dictatuur
UitklappenIn 1989 brachten vreedzame protesten meerdere communistische regimes in Oost-Europa ten einde. Roemenië was het enige land waar een bloedige revolutie plaatsvond, waarbij zo’n 1.100 doden vielen. Nadat het leger de kant koos van de demonstranten, vluchtten dictator Nicolae Ceaușescu en zijn vrouw Elena per helikopter vanaf het dak van het regeringsgebouw in Boekarest. Het mocht niet baten: op Eerste Kerstdag 1989 werd het aangehouden echtpaar na een spoedproces
geëxecuteerd.
Chaos werd regel
Om het ministerie in Boekarest te bereiken liepen we langs gebouwen die tot op de dag van vandaag kogelgaten van de revolutie tonen aan de overlevenden. Nu, dertig jaar later, loop je langs diezelfde gaten van de mitrailleurs en zie je ze niet meer; ook in Tsjernobyl ging het leven immers door, op een ander niveau, maar de microkosmos stopte niet. Ook wij vielen niet stil door de gaten in de muren, de herinnering aan de revolutie maakte ons juist luidruchtig en een tikje brutaal. Geen van ons had bij de revolutie een vader of broer of zus verloren en in onze neusgaten roken we alleen de vrijheid, niet het bloed van de helden. We waren slim, jong en krachtig, ondanks onze spoelwormen als gevolg van het kantine-eten, ondanks de honger, ondanks de plotselinge abortussen bij sommigen van de boerenmeisjes – we waren jong.
‘Tweeduizend kinderen dragen de naam “kinderen van de Roemeense Revolutie”. Wie zijn zij?’
Toch kwam het niet door onze leeftijd dat we tijdens de Roemeense Revolutie bleven leven, maar door het feit dat wij, de 27 meiden die juffrouw wilden worden, in een bubbel leefden. Een bubbel waarin we van alles meemaakten, maar niet het open vuur van 21 en 22 december 1989 toen, aan de vooravond van de revolutie, 37 andere kinderen werden doodgeschoten. Tot op de dag van vandaag zijn de daders niet bekend. Tweeduizend kinderen dragen de naam ‘kinderen van de Roemeense Revolutie’. Wie ze zijn? Doden, gewonden, gearresteerden, deelnemers aan de revolutie. Wij, de 27 boerenmeiden, zijn gespaard – we demonstreerden niet, maar bezochten onze ouders. Het enige uitje dat het internaat toen tolereerde.
In het internaat werd de chaos regel, er kwam een nieuwe pedagoge die ons te vriend hield, alleen de honger was dezelfde gebleven. We mochten de stad in wanneer we wilden en leerden eten te stelen op de markt. Er was niemand meer die ons in de gaten hield, we moesten leren voor onszelf te zorgen. Nog steeds vind ik het een wonder dat niemand van ons in die chaos is verdwenen.
Het menselijke, jonge offer
Een paar jaar later ging ik studeren, letteren in Boekarest. De straten waar jonge mensen in de naam van de vrijheid waren vermoord, werden de mijne. De gebouwen die nog altijd kogelgaten hadden, vertelden het verhaal van die mensen die mij een nieuw leven en een nieuw land hadden gegeven. Ik had jaren nodig om de mist van de geschiedenis waarin ik was geboren een beetje weg te laten trekken. De vrijheid kwam met onbegrip en verbijstering dat we zo lang in een gevangenis hadden geleefd: ouders, kinderen, grootouders, een hele natie. Hoe was dat mogelijk geweest?
‘Mijn hersenen en hart moesten ruimte maken voor de horrorverhalen’
En dan de kennis die met de vrijheid kwam: na de revolutie begreep ik dat er gedurende 45 jaar duizenden mensen waren gemarteld en gedood in politieke gevangenissen. Mijn hersenen en hart moesten ruimte maken voor de horrorverhalen die ik hoorde en las over wat mensen zoals ik, landgenoten, in de gevangenissen hadden moeten verduren. Die kennis maakte me ziek en heeft een deel van het licht in mijn ziel voor altijd gedoofd. Ik werd me bewust van het vele bloed dat de straten in Boekarest bevlekte, ik werd me bewust van het menselijke, jonge offer dat mijn toekomst mogelijk had gemaakt.
Jonge mensen die in Timișoara en Boekarest dertig jaar geleden ‘li-ber-ta-te’ (vrijheid) riepen zijn met mitrailleurs doorzeefd. Dankzij hen schrijf ik nu in een nieuwe taal, in een vrij land, dit artikel. Ik hoop, ik droom, ik kies en weiger, ik geef hardop mijn mening. Allemaal dankzij hen. In mijn maag heb ik geen boa constrictor meer en ik hoop dat ik heel mijn leven in vrijheid zal leven. Dankzij hen, wier kruizen nog te zien zijn op het plein in Boekarest.