© Jitske Schols

Even terug – column van Linda Bilal

Onlangs bezocht ik een congres in de Jordaanse hoofdstad Amman, ook wel het ‘Arabische Philadelphia’ genoemd. Ik was er op uitnodiging van het Centrum voor Journalistiek en Trauma, een lokale afdeling van de Amerikaanse Columbia University. De conferentie ging over de verslaggeving van oorlog, hongersnood en andere rampen, en in hoeverre journalisten daarbij zelf trauma’s oplopen.

Bij mijzelf, een journalist uit Aleppo, een van de gevaarlijkste steden van deze tijd, manifesteren traumatische herinneringen zich op verschillende niveaus en diepten – meer dan op de conferentie werden benoemd.

Voor de reis naar Jordanië moest ik een reeks ingewikkelde procedures doorlopen, waarbij ik eindeloos veel vragen moest beantwoorden. Syriërs mogen tegenwoordig pas een ander land bezoeken nadat ze hebben kunnen aantonen dat ze er geen asiel zullen aanvragen.

Op het chaotische vliegveld van Amman – de chaos deed me denken aan mijn eigen land – liep ik aarzelend richting de paspoortcontroleur. Ik probeerde aan mijn identiteit te ontsnappen door Engels met hem te praten.

‘Ben je Syrisch?’, vroeg hij meteen. Toen ik dat bevestigde, overspoelde hij me met vragen. Waarom ben je hier, hoe lang geleden heb je Syrië verlaten, hoe kan ik ervoor zorgen dat je niet in Jordanië blijft?

Syriërs mogen pas een ander land bezoeken als ze kunnen aantonen dat ze er geen asiel zullen aanvragen

Elke vraag bracht oude herinneringen boven die ik juist probeerde te vergeten. Hij zei dat ik plaats moest nemen in de wachtruimte.

Mijn paspoort werd doorgegeven, van de een naar de ander. Uiteindelijk besloot de douanier me, na tweeënhalf uur onderhandelen, een inreisvisum voor een Europeaan te verlenen. Een innovatieve oplossing. Mijn reisdocument werd bestempeld als half-Europees, half-Syrisch.

Eenmaal in Amman zwierf ik door de straten. Iedereen sprak er mijn moedertaal. Ik kon hun gesprekken verstaan, hun blikken begrijpen en me inleven in hun zorgen. Intussen voelde ik me ook vervreemd in deze stad, de verkeerschaos, de corruptie en de tastbare sociale gelaagdheid die tot uiting kwam in een berooid centrum en weelderige buitenwijken.

Zes jaar na mijn vertrek uit Syrië stond ik opnieuw oog in oog met mijn oude cultuur. Nog altijd vraag ik mezelf af of ik, na in een Europees land te hebben gewoond, ooit weer zou kunnen leven in een stad die lijkt op Aleppo.

Vlak voordat ik terugvloog naar Nederland moest ik bij de gate mijn paspoort tonen aan een lange knappe man. Hij probeerde zijn telefoonnummer in mijn paspoort te noteren en hij vroeg me hem te bellen zodra ik was geland.

Opeens realiseerde ik me dat hij geen goede bedoelingen had. Ik hield zijn pen tegen. En terwijl ik mijn reisdocument scherp in de gaten hield uit angst de Europese helft ervan te verliezen, overhandigde ik hem een papiertje waarop hij zijn nummer kon krabbelen.

‘Goedenavond’, zei ik kort erna met een glimlach tegen de Nederlandse stewardess, blij dat ik mijn paspoort weer terug had. Binnen enkele minuten verdween mijn stress en viel ik in slaap.