De Zaak Uganda
Het is rustig in Den Haag. Er zijn geen zittingen bij het Joegoslavië-tribunaal en ook de rechtszalen van het Internationaal Strafhof zijn leeg. Men bereidt nieuwe processen voor – zoals tegen de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladic – en er worden vonnissen geschreven. Alle tijd voor reflectie, dus.
De academische wereld staat stil bij tien jaar Internationaal Strafhof. De Vrije Universiteit wijdde een conferentie aan de belangrijke vraag wat het jonge hof heeft betekend voor de nationale berechting van internationale misdrijven. Uiteindelijk ging het de wereldgemeenschap erom dat het hof alleen als laatste redmiddel zou worden ingeschakeld. Veel aandacht naar Uganda, dat bijna tien jaar geleden als eerste bij het Strafhof aanklopte, waarna het zijn eerste arrestatiebevelen uitschreef.
Het ministerie van Defensie (!) had het hof gevraagd Joseph Kony en andere leiders van het meedogenloze Verzetsleger van de Heer (LRA) te vervolgen, in de hoop dat de internationale gemeenschap deze staatsvijand en diens rebellen zou uitschakelen. Maar de verdachten lopen nog vrij rond en de gewelddadigheden gaan door.
Om de stukgelopen onderhandelingen met Kony vlot te trekken heeft de Ugandese regering aangegeven dat men LRA leden toch liever zelf wil vervolgen. Om het Strafhof te overtuigen van de ernst van dit voornemen, richtte de Ugandese regering een speciale rechtbank voor internationale misdrijven op en formuleerde zij wetgeving dat veel gelijkenis vertoont met het Strafhof.
Het ziet er op papier aardig uit en mensenrechtenorganisaties en donoren zijn blij, want wie is nu tegen gerechtigheid op lokaal niveau? Maar de praktijk ziet er volgens onderzoekers anders uit. De Ugandese elite blijkt het nieuwe strafrechtelijke instituut te gebruiken om zich te ontdoen van politieke tegenstanders, om baantjes bij dit nieuwe instituut aan vrienden en familie te geven en om geld dat is bestemd voor de ontwikkeling van de nieuwe rechtbank in eigen zakken te steken. De voorlopige conclusie is: de aanklacht tegen Kony cs heeft in het geval van Uganda (nog) niet geleid tot internationale of nationale strafvervolging maar tot meer corruptie en meer nepotisme.
Een belangrijke opmerking van de onderzoekers hierbij is dat het Internationaal Strafhof helemaal niet eist dat landen het Strafhof op nationaal niveau gaan imiteren. Ook zonder speciale rechtbank en ook zonder nieuwe wetgeving had de Ugandese overheid een poging kunnen wagen om oorlogsmisdrijven te vervolgen, simpelweg door hun al bestaande rechtbanken en wetgeving daarvoor in te zetten. Hieruit blijkt volgens commentatoren dat het de Ugandese regering ten enenmale ontbreekt aan politieke wil om rebellen te vervolgen.
Het voorbeeld van Uganda laat zien dat we het Internationaal Strafhof nog wel even nodig hebben. Nationale berechting van internationale misdrijven is in dit geval nog geen stap verder gekomen. Er is misschien zelfs een stevige stap terug gezet.
PS. Wie over Ugandese toestanden meer wil lezen, raad ik het werk aan van de Nederlandse Sarah Nouwen, onderzoekster aan de University of Cambridge (VK).