Piripkura: De laatste twee

 

Piripkura is een bijna ongelooflijke documentaire over de laatste twee leden van een afgezonderd levende Braziliaanse indianenstam. Ze moeten elke twee jaar in de jungle worden opgespeurd om de wettelijke bescherming van hun leefgebied te kunnen handhaven. ‘Ze willen niets van ons’ (behalve vuur en een machete).

 

Pakyi en Tamandua ontmoeten hulpverlener Jair Candor (rechts)
© Filmbeeld

Ga er maar aan staan: het enorme‚ moeilijk toegankelijke leefgebied van de Piripkura-indianen doorzoeken op recente levenstekens. Het is nodig om de wettelijke bescherming van dit door boeren en bedrijven begeerde stuk jungle weer met twee jaar te verlengen. Ruim 240 duizend hectare‚ te voet.

Jair Candor‚ medewerker van de overheidsorganisatie voor indianenzaken Funai‚ doet dit werk sinds de jaren zestig. Zijn droeve gezicht en moedeloze houding verhullen een onverzettelijk innerlijk. Toen hij voor het eerst arriveerde in het Amazone-gebied‚ vertelt hij in Piripkura (winnaar van de Amsterdam Human Rights Award op het documentairefestival IDFA)‚ werden de indianen beschouwd als dieren‚ die je ongestraft mocht afmaken. En dat gebeurde dan ook‚ onder meer namens omliggende houtzagerijen en boerengemeenschappen die aasden op gebiedsuitbreiding. En nog steeds maakt Candor zich geen illusies: als de Piripkura ‘een houthakker of mijnbouwonderzoeker tegenkomen‚ zullen die de kans niet laten schieten hen te doden’.

En dan is het met hen gedaan‚ want al hebben we het over Piripkura‚ meervoud – dat meervoud is minimaal: er zijn nog slechts twee nomadische Piripkura bekend‚ Pakyî en Tamandua‚ in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso. En er zijn er überhaupt maar drie: Rita‚ de zus van Pakyî en nicht van Tamandua‚ leeft inmiddels in de stad. Niet omdat ze dat zo graag wilde‚ maar uit angst‚ vertelt ze‚ nadat ‘witte mensen’ de rest van haar familie hadden vermoord.

 

Juist als de filmploeg mee kan naar de jungle gaat de fakkel uit. Na achttien jaar!

 

‘Heel misschien bestaan er nog meer Piripkura’‚ zegt Mariana Oliva‚ een van de drie Braziliaanse regisseurs van deze documentaire‚ die ik samen met haar collega Bruno Jorge spreek in Amsterdam. ‘Het gebied is zo groot‚ dat ze nog niet alles hebben kunnen onderzoeken. Maar die kans wordt erg klein geschat.’

Het verleent de documentaire een bijzondere‚ weemoedige spanning en maakt van spoorzoeker Jair Candor een tragische held. Aan de ene kant hoop je als kijker dat het hem lukt om de twee indianen te vinden‚ zodat ze weer twee jaar relatief beschermd zullen zijn; aan de andere kant is dit hoe dan ook een aflopende zaak. De Piripkura sterven naar alle waarschijnlijkheid uit.

Er zit daarom onvermijdelijk een etnografisch aspect aan de documentaire: hier worden de laatste momenten van een verdwijnende cultuur vastgelegd. We leren hoe de Piripkura een eenvoudige schuilplek maken‚ vissen roosteren en vuur brandende houden. En de betekenis van enkele woorden (zoals ko’ema‚ goeiemorgen) – wat extra bijzonder is‚ omdat de twee mannen al zo lang in afzondering leven dat ze een hybride taal hebben ontwikkeld die zelfs Rita niet meer helemaal verstaat. ‘We hebben haar natuurlijk het beeldmateriaal laten zien en zij heeft hun uitspraken voor ons ondertiteld. Maar sommige delen begreep ook zij niet’‚ vertelt Oliva. Die zullen dus voor altijd onvertaald blijven.

Mobieltjes

Toch zeggen Oliva en Jorge dat ze geen etnografische bedoelingen hadden. Oliva: ‘Natuurlijk hebben we dingen vastgelegd. Soms moet je naar de tragische gebeurtenissen van het verleden kijken om de indianen in het heden te kunnen beschermen. Maar dit gaat ook over de toekomst. Want waarom zijn wij als samenleving niet in staat hun manier van leven te accepteren‚ terwijl die van ons zo veel destructie veroorzaakt?’

Jorge: ‘99 procent van alle inheemse volken die in contact komen met de westerse cultuur stapt over.’ Oliva: ‘De meesten hebben nu mobieltjes.’ Jorge: ‘Maar zij niet. En dat is niet omdat zij niet weten dat we bestaan. Dat weten ze heel goed.’ Oliva: ‘Eén keer is Pakyî zelfs‚ toen hij een levensgevaarlijke blindedarmontsteking had‚ naar een ziekenhuis in de stad gegaan om geopereerd te worden. Waar hij ook nog eens tuberculose opliep‚ omdat ze daartegen geen weerstand hebben. Maar zo gauw hij beter was‚ ging hij terug het oerwoud in. Het probleem is niet dat ze met onze technologie in contact komen‚ zolang we het maar niet opdringen. Ze moeten zelf beslissen of en wanneer.’ Jorge: ‘De Piripkura kénnen onze cultuur wel. Maar ze willen niet.’

Dat is niet helemaal waar‚ maar wel bijna. Behalve dat eenmalige ziekenhuisbezoek‚ hebben de Piripkura ook ooit een machete aangenomen‚ en in 1998 hebben ze vuur gekregen. Dat vuur hebben ze‚ ongelooflijk maar waar‚ sindsdien brandende weten te houden – dus ook als ze sliepen en ook tijdens zware regenval – met een smeulende fakkel gemaakt van samengebonden bladeren. Dat lijkt een lastiger techniek dan vuur überhaupt maken‚ maar toch zijn ze juist die laatste vaardigheid kwijtgeraakt‚ door de meermalen verstoorde stammenstructuur in hun leefgebied.

Bijzonder moment

Een geluk bij een ongeluk: juist als deze filmploeg heeft besloten met Candor mee te gaan naar de jungle‚ om zijn zoektocht naar levenstekens met hun opnames te ondersteunen‚ gaat de fakkel uit. Na achttien jaar! En daarom laten de Piripkura zich niet alleen zien – een kleine spoiler die ik van de makers mag verklappen – maar blijven ze zelfs enkele dagen rondhangen in het eenvoudige kamp dat Funai heeft gebouwd aan de rand van hun leefgebied.

Jorge: ‘We wisten dat dit een bijzonder moment was. Dit was niet zomaar een ontmoeting. Voor het eerst in achttien jaar waren ze weer in het kamp. Maar we wisten niet hoe-lang ze zouden blijven – misschien maar vijf minuten! Als filmmakers stonden we daarom onder grote druk. Gelukkig bleven ze uiteindelijk een paar dagen.’ Het is dat gevoel van een ontmoeting‚ dat de filmmakers ook hopen over te dragen aan de kijkers‚ zegt Jorge: ‘Een ontmoeting van hen en ons. Want deze film gaat ook over ons.’ Oliva: ‘Juist over ons!’

Romantisch

Daaraan zit een romantische kant‚ beamen ze. Jorge: ‘Zij vormen een micro-ons‚ kun je zeggen. Ze overleven in de jungle met feitelijk niks. En dat houden ze vol.’ Het is inderdaad ontzagwekkend hoe deze twee naakte‚ kleine mannen glimlachend de jungle in wandelen‚ ogenschijnlijk zonder enige zorgen over wat hun daar zou kunnen overkomen.

Het T-shirt en broekje‚ die ze krijgen als ze het kamp bezoeken‚ zijn overigens geen christelijk beschavingsoffensief van de Funai-medewerkers‚ benadrukken de filmmakers. ‘Volgens Jair hadden ze last van muskietenbeten‚ nu hun vuur uit was’‚ zegt Oliva‚ ‘Dus die kleren zullen uitgaan als ze weer terug in de jungle zijn.’ ‘O ja‚ binnen een paar seconden’‚ lacht Jorge. ‘Ze zijn nog nooit met kleren aangetroffen als ze zich weer lieten zien.’

Deze film gaat ook over ons

Want dat wordt wel duidelijk in de documentaire: zij beslissen wanneer ze zich laten zien. Jair Candor kent hun leefpatronen en weet waar hij moet zoeken – maar ook hij is kansloos als de Piripkura niet gevonden willen worden. Wat de vraag oproept of ze wel weten dat ze elke twee jaar geregistreerd moeten worden om hun gebied te beschermen. ‘Dat is niet helemaal duidelijk’‚ zegt Oliva‚ ‘door de taalbarrière. Ze kennen en vertrouwen Jair‚ dus daar hangt het van af.’

Jorge: ‘Jair is een bijzondere figuur‚ die een moeilijk leven achter de rug heeft en zelfs een tijdje op straat heeft geleefd. Voor hem is dit een levensmissie. Hij heeft te weinig geld‚ mankracht en apparatuur; als hij op locatie werkt‚ ziet hij zijn familie vaak lange tijd niet en hij wordt regelmatig bedreigd. Het is heel gevaarlijk wat hij doet. Ook vanwege de jungle – denk alleen maar aan de wilde dieren. Maar daarvan laten de Funai-medewerkers niets merken: ze praten niet over hun angsten en maken ze daardoor niet groter dan ze zijn – in tegenstelling tot wat wij zouden doen‚ haha!’ Oliva: ‘Ik denk dat Jair echt tussen twee werelden leeft. En zich eigenlijk het beste voelt in de jungle.’

Verdreven

Maar al lukt het Funai tot nog toe om het gebied van de Piripkura grotendeels te beschermen‚ dat is slechts één geïsoleerde indianenstam. ‘Er zijn er zesentwintig geregistreerd’‚ verzucht Oliva‚ ‘terwijl het bestaan van ruim honderd afgezonderd levende stammen wordt vermoed – op een totaal van achthonderd indianengroepen. Honderd! Daarvan weten we dus niet eens precies waar ze zijn. En het budget van Funai is onlangs gehalveerd‚ terwijl conservatieve politici proberen een wet erdoor te krijgen die zegt dat indianen die niet in hun leefgebied waren op het moment dat de Grondwet werd aangenomen hun rechten verspeeld hebben. Terwijl ze daarvan juist waren verdreven!’

Politiek middel

Die politici negeren bovendien dat het voortbestaan van deze stammen ook in ons eigenbelang is. ‘Als je ziet waar het Braziliaanse oerwoud de afgelopen jaren is verdwenen‚ zijn de indianenreservaten het best behouden gebleven. Dankzij de indianen staan er nog bomen.’ Dat is belangrijk in de strijd tegen klimaatverandering – een probleem dat geen grenzen kent. De filmmakers roepen daarom op tot internationale solidariteit: ‘Onze film is ook een politiek middel. Hij zal op televisie vertoond worden en‚ dankzij de mooie prijs die we op het IDFA gewonnen hebben‚ waarschijnlijk ook in bioscopen. Daarnaast hopen we dat de film gebruikt zal worden door organisaties die zich inzetten voor indianen en het Amazone-gebied‚ zoals Greenpeace‚ Instituto Socioambiental en APIB. Maar het belangrijkste wat de indianen nu nodig hebben is internationale druk. Dat heeft in het verleden vaak geholpen bij het beschermen van hun rechten.’

En daarbij kan Piripkura een rol spelen‚ omdat de documentaire‚ al verstaan we hen niet‚ met Pakyî en Tamandua een gezicht geeft aan grote‚ vaak ongrijpbare onderwerpen als kolonialisme en klimaatverandering. Hoewel‚ één woord verstaan we wel‚ als de twee Piripkura terug de jungle in lopen: ciao. ‘Ja‚ haha‚ ik vind dat zo mooi’‚ lacht Oliva‚ ‘tchau is het enige Portugees dat ze kennen. Voor hen is dat het belangrijkste woord.’ ‘Meer hebben ze niet nodig’‚ glimlacht ook Jorge. ‘Tchau. Doei. Laat ons nu maar weer met rust.’