Dichteres en activiste Somaia huilde toen ze de beelden van demonstrerende vrouwen in haar vroegere woonplaats Herat in West-Afghanistan zag. Met een mengeling van pijn en trots zegt ze: ‘Veel van ons werk dreigt met de komst van de Taliban verloren te gaan. Maar vrouwen zullen zich de rechten en vrijheden die ze bevochten hebben niet zomaar laten afnemen. Onze samenleving is de afgelopen twintig jaar sterker geworden.’
Haar familiebezoek in het buitenland veranderde op aandringen van anderen onverwacht in een asielaanvraag toen de Taliban in augustus de hoofdstad Kabul innamen. Ze kan de plotselinge wending in haar leven nog maar nauwelijks bevatten. ‘Ik ben blij met mijn veiligheid, maar ik zou ook bij hen willen zijn’, zegt ze over haar demonstrerende stadsgenoten. Het is het schuldgevoel dat talloze andere gevluchte Afghanen evenzeer kwelt.
Mobiele bibliotheken
In de zuidelijke stad Kandahar zag Matiullah Wesa de beelden van de exodus die half augustus vanuit Kabul op gang kwam met ontzetting aan. Met zijn vrijwilligersorganisatie Pen Path zet hij zich al sinds 2008 in voor onderwijs op het platteland. Er werden tientallen scholen geopend en mobiele bibliotheken voor kinderen opgezet. Honderden vrijwilligers gaan van deur tot deur om ouders aan te moedigen hun kinderen naar school te sturen. Als iedereen vertrekt, wat moet er dan worden van ons land, vroeg hij zich af.
Door een WhatsApp-telefoonverbinding die telkens hapert, klinkt hij strijdbaar. ‘Ons werk gaat door. We hebben al vergaderingen gehad met de stamoudsten en religieuze leiders. Zij hebben beloofd ons te steunen.’ Via deze machtige traditionele netwerken zal zijn organisatie zich verweren als de Taliban middelbaar onderwijs voor meisjes blijvend gaan verbieden of beperken. ‘Onderwijs is een recht.’ Of hij bang is? Met een kort lachje: ‘Het is een uitdaging.’ Het klinkt alsof hij tegen zichzelf praat.
Blame game
De dramatische beelden van het overhaaste vertrek uit Kabul beheersten eind augustus dagenlang het nieuws. Enkele uren voordat de laatste Amerikaanse troepen vertrokken, werden bij een Amerikaanse drone-aanval tien leden van een gezin gedood, onder wie zeven kinderen. Het betrof een familie die op evacuatie naar de VS wachtte. De gruwelijke misser was exemplarisch voor de talloze malen dat de dodelijke ladingen van bommenwerpers en drones de afgelopen twintig jaar burgers raakten.
De blame game is in volle gang, ook in Nederland. Moedige individuen ter plekke redden levens tijdens de evacuatie-operaties. Maar in Den Haag zijn bewindvoerders bezig om de blunders, het negeren van een motie van 3 juni om meer Afghaanse medewerkers in veiligheid te brengen en het in de wind slaan van waarschuwingen over het naderende gevaar, weg te poetsen of af te schuiven.
‘Mijn grootste zorg is dat we vergeten wat er op het civiele vlak allemaal gebeurt en wat er ook nog steeds mogelijk is’
Willem van de Put, directeur van Culture for Change, heeft als voormalig directeur van HealthNet TPO zo’n dertig jaar werkervaring in Afghanistan. De organisatie werkt al sinds 1994 in Afghanistan op het gebied van gezondheidszorg en psychosociale hulp. Van de Put kijkt voorbij de waan van de dag van al het politieke lawaai dat nu is losgebarsten. ‘Het is mijn grootste zorg dat we, door de hele tijd te praten over wat er op het militaire vlak gebeurt, vergeten wat er op het civiele vlak allemaal gebeurt en wat er ook nog steeds mogelijk is.’
Hij refereert aan de vele theedrinksessies die hij met lokale raden had in de jaren tussen 1996 en 2001, toen de Taliban ook de dienst uitmaakten. Bij dat soort bijeenkomsten werd bijvoorbeeld uitvoerig overlegd over de bouw van een kliniek, vervolgens bepleitten lokale leiders dan het idee bij de top in Kabul. Vaak bleek zo veel meer mogelijk dan in eerste instantie leek.
Hij kan zich goed voorstellen dat veel Afghanen ontzettend bang zijn. Voorbeelden van afrekeningen, zoals executies en ander geweld tegen degenen die met buitenlandse troepen of de regering werkten, en van critici van de Taliban zijn er immers al genoeg. Ook voor anderen die vluchtten in de greep van een soort collectieve angst, heeft hij sympathie. ‘Maar er gaat een heleboel kennis en ervaring verloren. Dat is jammer voor Afghanistan, maar ook voor diegenen zelf.’ Hij moet niets hebben van het gedachtegoed van de Taliban, maar op basis van zijn eerdere ervaring met het werken onder het bewind, pleit hij ervoor de deur niet met een klap dicht te gooien.
‘Allemaal voorspelbaar’
Dat een buitenlandse missie die twintig jaar duurde en miljarden kostte, zo aan zijn einde komt, verbaast hem niet. ‘Misschien moeten we eens leren om überhaupt lessen te leren, want het was allemaal voorspelbaar. In grote mate van detail is aangegeven door allerlei kenners van het land waarom dit zo zou aflopen. Je moet andere mensen niet gewapend dwingen om jouw levensstijl over te nemen. En het misverstand dat daaruit rijst, is dat we verbaasd zijn dat mensen daar niet dankbaar voor zijn. Wat we ook moeten leren is dat je met soft power meer bereikt dan met hard power, en dat we moeten leren luisteren naar stemmen uit Afghanistan.’ Het betekent taaie, stroperige processen aangaan, ook met de Taliban, in plaats van quick fix solutions die goed klinken voor het politieke thuisfront.
‘Je moet andere mensen niet gewapend dwingen om jouw levensstijl over te nemen’
Hij hekelt de aanpak zoals hij die zag, waarbij eerst met veel geweld een vallei werd veroverd en vervolgens een gezondheidspost neergezet. Zijn kritiek is een variant op een veelgehoorde Afghaanse verzuchting over de militaire buitenlandse missie die (weder)opbouw heette te zijn: ‘Met de ene hand delen jullie bommen uit en met de andere medicijnen. En wat moeten wij daarvan maken?’
Tegelijkertijd heeft Van de Put ook oog voor wat er de afgelopen twintig jaar ten goede veranderd is. ‘Dat is te weinig als je kijkt naar al het geld dat uitgegeven is. Maar dat neemt niet weg dat er ook dingen wél bereikt zijn. Er is een grote groep mensen die kans op een opleiding heeft gehad. Die geest gaat niet zomaar meer in de fles.’
Dit soort artikelen direct in je inbox? Meld je aan voor de Wordt Vervolgd Nieuwsbrief
Van de Put schetst een weidser beeld dan de tragiek van verworvenheden die nu verloren gaan. Hij ziet een samenleving die oorlogsmoe is en zwaar beschadigd na ruim veertig jaar van conflicten. ‘Dat trauma zit niet individueel in mensen, maar in de hele samenleving – tot in het kleinste vezeltje.’ Uit zijn jarenlange ervaring in conflictgebieden weet hij dat dan vragen opspelen als: waar voel ik me het meest veilig? En: wat bindt ons? Juist het conservatisme van de Taliban kan dan een gevoel van veiligheid en verbinding bieden, legt hij uit, vooral aan degenen die niet profiteerden van de vooruitgang. ‘Je houdt elkaar vast in dat conservatisme en dat is ontzettend moeilijk te veranderen.’
Onwerkelijk optimisme
Begin 2002, net na het vertrek van de Taliban, ademde de stad Herat optimisme. Op straat maakten kappers overuren met het afscheren van baarden. De plukken haar dansten over het plaveisel. Bij huwelijken speelden musici op hun tabla (een kleine trommel) en rubab (een snaarinstrument) die ze jaren hadden moeten verbergen. Op de kunstacademie werd weer geschilderd, al was het bij gebrek aan beter op wit karton. De stad maakte zich op om zijn eeuwenoude reputatie als bolwerk van kennis en cultuur te doen herleven. In de kleine bibliotheek tussen een curieuze mix van afdankertjes als Getting Agriculture Moving en Men, Memory and Madness uit 1964 en lijvige religieuze werken, besprak een groepje jonge schrijfsters regelmatig elkaars werk. De voorgaande jaren hadden ze op weg naar geheime lessen van hun leraar hun notitieboekjes verstopt onder naalden en kluwens garen, en met hem gediscussieerd over Perzische poëzie, Shakespeare en Dostojevski. Nu hun stad betere tijden tegemoet ging, hadden ze tal van plannen om te publiceren. In de jaren daarna uitten ze hun zorgen over de conservatieve krachten die de scepter zwaaiden en die weinig op hadden met vrouwenrechten. Ze vreesden dat er ooit met de Taliban weer een politieke deal zou komen die hen zou beknotten. ‘Maar als we geen risico’s nemen, verandert er nooit iets’, zei Somaia in 2012 nog.
‘Stuur geen soldaten of wapens meer, maar help ons met deskundigheid op het gebied van economie, onderwijs, landbouw, mensenrechten’
Maar niet overal in het Afghanistan van 2002 heerste hoop op verandering. Twee uur rijden ten noordoosten van Herat eiste de extreme droogte zijn huiveringwekkende tol. Een kliniek lag vol met uitgehongerde kinderen. Het prille optimisme uit de stad leek onwerkelijk ver weg. En net als de armoede woekerde na enkele rustiger jaren ook de oorlog voort op grote delen van het platteland, waar 70 procent van de bevolking woont.
Gelegenheidscoalities
Terwijl buiten Afghanistan de Taliban vaak als de grootste boosdoener werden gepresenteerd, was de werkelijkheid van het conflict oneindig veel complexer, én lokaler. Amerika’s bondgenoten waren veelal de warlords die oorlogsmisdrijven op hun geweten hadden en die weinig van burgerrechten moesten hebben. Ook incompetente corrupte bestuurders maakten deel uit van die fatale, bij de bevolking zo impopulaire alliantie. Er ontstond een oorlogsindustrie. Het selectief inzetten van milities om gebieden te stabiliseren, zoals de Amerikaanse special forces deden, gaf rivaliteit tussen clans en stammen. De nightraids, de nachtelijke invallen waarbij regelmatig de verkeerde werd gearresteerd, waren gehaat. Later kwamen daar de drone-aanvallen bij. Met elke aanval op burgers werden nieuwe Taliban-strijders geboren. Stammentwisten – vaak decennia oude vetes – en ruzies over onder andere opiumvelden en toegang tot water eisten hun tol, net als persoonlijke rivaliteiten. Gelegenheidscoalities tussen lokale machthebbers die dwars door stamverbanden heen liepen als het zo uitkwam, maakten het spelersveld nog onoverzichtelijker. En dat alles in een samenleving die ondanks plannen voor demilitarisering tot de tanden toe bewapend bleef. Door grootschalige corruptie, wanbeleid en het uitblijven van de beloofde vrede en wederopbouw daalde het vertrouwen in de autoriteiten tot een dieptepunt. Ook dat is de samenleving waarin de Taliban het roer nu overnemen.
Matiullah Wesa beseft dat zijn land een ongewis lot te wacht staat. De voortekenen zijn omineus genoeg. Er zijn al enkele strenge maatregelen doorgevoerd die vrijheden aan banden leggen. Het nieuwe Taliban-bewind bestaat vooral uit leiders van de vroegere harde kern. Maar de extreem conservatieve beweging is geen homogene groep. De leiders die in Kabul met beloften voor de internationale camera’s verschijnen, verschillen onderling en ze hebben lang niet altijd de lokale strijders onder controle. De buitenlandse aandacht richt zich vooral op de situatie in de steden, maar uit beperkte informatie uit andere delen van het land blijkt dat daar soms ook minder paniek heerst. Wesa roept op de initiatieven in de samenleving te blijven steunen: ‘Stuur geen soldaten of wapens meer, maar help ons met deskundigheid op het gebied van economie, onderwijs, landbouw, mensenrechten. Alleen langs die weg zal Afghanistan vrede kennen. Laat ons niet in de steek.’