‘Ik heb zo’n geluk dat mijn ouders nog in leven zijn. Wat ben ik dankbaar voor onze hereniging’, glimlacht Zequelina Soares (48), roepnaam Arsica, zittend naast haar moeder. Vijf dagen eerder arriveerde ze vanuit Indonesië voor een emotioneel weerzien met haar familie in Oost-Timor. ‘Er is geen dag geweest dat ik niet aan mijn dochter dacht. Ze was zo schattig’, zegt haar moeder Anita Soares (65), terwijl haar ogen even stralen. Haar man, Marcelino Soares (68), knikt stilletjes.
Hun dochter werd 41 jaar geleden ontvoerd tijdens de Indonesische bezetting. In 1975 was Indonesië met extreem geweld Oost-Timor binnengevallen. De bevolking werd gebombardeerd, geterroriseerd, uitgemoord, gemarteld, verkracht en uitgehongerd. Terwijl Marcelino zich aansloot bij de guerrillabeweging, vluchtte Anita net als veel andere Timorezen naar de bergen, waar ze veilig hoopten te zijn, maar waar honger en ziekte heersten – en waar het bezettingsleger huishield.
‘Een Indonesische commandant greep mijn dochtertje’, vertelt haar moeder, terwijl ze Arsica’s hand pakt. ‘Hij riep: zij is van mij!’
Uit wanhoop gaven Anita en haar familie zich in 1978 over. ‘Een Indonesische commandant greep mijn dochtertje’, vertelt Anita terwijl ze Arsica’s hand pakt. ‘Hij riep: “Zij is van mij!” Ik huilde en vocht. De commandant wilde me neerschieten. Terwijl een soldaat de situatie probeerde te kalmeren, griste de commandant mijn kind mee. Dat was de laatste keer dat ik haar zag’, vertelt Anita kalm, met ingehouden woede. De stemming is omgeslagen. Arsica’s ogen staan triest. Haar vader staart voor zich uit.
Tevergeefs probeerde Anita haar 7-jarige dochtertje te vinden, zonder te weten dat Arsica vlakbij in een militair kamp in het stadje Aileu zat. Vervolgens nam de commandant haar mee naar de Indonesische provincie Sulawesi, waar het gestolen meisje alleen met de ongehuwde militair in een kazerne woonde. ‘Ik weet niet waarom mijn stiefvader me meenam uit Oost-Timor’, zegt Arsica nu. Toen de commandant trouwde, werd ze als stiefkind opgenomen in het gezin. Ze werd goed behandeld, zegt ze. ‘Ik had een normaal leven’, stelt Arsica. Maar als ze wordt gevraagd haar stiefvaders naam te spellen, blijkt dat ze analfabeet is. Er valt een pijnlijke stilte, die ze snel opvult. ‘Ik wilde niet leren en liep altijd weg van school’, lacht ze.
Levensteken
Arsica kreeg een nieuwe naam: Yanti. Het katholieke meisje werd moslim. ‘Maar mijn stiefvader heeft nooit voor me verborgen dat ik Timorees ben’, vertelt ze. Hoe verscheurd haar gevoelens echter zijn, blijkt als ze vervolgt: ‘Toch voel ik nu een groot gemis.’
Terwijl Arsica in Sulawesi woonde, leefde haar familie in angst onder de bezetting die aan minstens 100 duizend Timorezen het leven kostte. Anita en Marcelino vertellen dat twee van hun dochters zijn omgekomen van de honger.
Tweemaal was er een levensteken van hun gestolen dochter. In 1989 kwam er bericht van de commandant, die weer in Oost-Timor was. ‘Hij zei: “Je dochter woont bij mij en ze maakt het goed”, en gaf me zijn adres en telefoonnummer in Sulawesi,’ vertelt Marcelino. Via het Indonesische Rode Kruis stuurde hij een brief naar hun dochter, die Arsica met hulp las en beantwoordde. Maar de brief die vader Marcelino daarop terugschreef, kwam terecht bij een corrupte medewerker van het Rode Kruis. ‘Die eiste 8 miljoen roepia (nu zo’n 500 euro)’, vertelt Arsica. Het prille contact bloedde dood.
Communiceren is moeilijk: Arsica is haar moedertalen vergeten. het blijft vooral bij glimlachen en elkaars hand vasthouden
Ook het historische referendum in 1999, waarbij de Oost-Timorezen voor onafhankelijkheid kozen, leidde niet tot het terugvinden van Arsica. In haar eindrapport Chega! stelde de waarheids- en verzoeningscommissie vast dat er minstens vierduizend kinderen tijdens de bezetting zijn weggehaald bij hun families en illegaal zijn meegevoerd naar Indonesië, wat een oorlogsmisdrijf is. Militairen pakten kinderen van hun families af om het verzet te breken, om hen te gebruiken als kindsoldaten of als huisslaven. Ze werden bekeerd tot de islam. Zelfs als er goede bedoelingen waren en ouders hun kind meegaven omdat ze hoopten dat het een beter leven zou krijgen, werd sporadisch contact met de familie gehouden.
Sinds 2010 zoekt een groep Oost-Timorese en Indonesische ngo’s samen naar deze gestolen kinderen. ‘Tot nu toe hebben we 138 kinderen kunnen traceren. Zo’n tachtig kinderen hebben we met hun families herenigd’, stelt Sisto dos Santos, directeur van de Oost-Timorese mensenrechtenorganisatie HAK.
Arsica werd afgelopen juli gevonden. Met dertien anderen maakte ze in november een herenigingsreis, waarvan er nu zeven zijn georganiseerd. ‘Maar Indonesië toont geen goede wil’, stelt Dos Santos. Jakarta droeg aan deze laatste reis slechts drieduizend euro bij. Oost-Timor betaalde 37 duizend euro. Ngo’s, ICRC en het Timorese Rode Kruis betaalden de rest.
Hijab
Meteen na haar aankomst in Oost-Timor nam de familie Arsica mee naar hun thuis in Aileu. Om haar te verwelkomen besprenkelde haar oom haar met water. De familie omhulde haar met een kleurige traditionele doek. Maar communiceren is moeilijk. Arsica is haar moedertalen, Tetum en Mambai, vergeten. Ze spreekt Indonesisch, dat haar moeder alleen verstaat maar niet spreekt. Het blijft vooral bij glimlachen en elkaars hand vasthouden. Dat ze een hijab draagt, vinden ze geen probleem. ‘Er is één God’, zegt Marcelino.
De pijn van het naderende afscheid is voelbaar. Arsica heeft haar Timorese familie eindelijk terug. Maar haar leven is in Sulawesi, waar ze twee kinderen en kleinkinderen heeft. ‘Ik ben bang dat ik haar nooit meer zal zien’, zegt Anita met tranen in haar ogen.