Arnon Grunberg
© Jitske Schols

‘Amnesty behoort niet te schrikken dat haar woorden invloed hebben’

Begin augustus bracht Amnesty een publicatie uit waarin het stelde dat de Oekraïense strijdkrachten burgers in gevaar bracht door scholen en ziekenhuizen te gebruiken als ‘de facto militaire bases’. Ook schreef Amnesty: ‘Het feit dat het land zich moet verdedigen ontslaat het Oekraïense leger niet van de verplichting het internationaal humanitair recht te respecteren.’  

Zoals vermoedelijk genoegzaam bekend lokte dat verontwaardiging uit. Het hoofd van Amnesty in Oekraïne, Oksana Pokaltsjoek, legde haar positie neer. 

Amnesty Nederland liet een verklaring uitgaan waarin onder andere stond dat de ‘impact van de publicatie [is] onderschat’. Dat onvoldoende was benadrukt dat Rusland de agressor is in dit conflict. Dat niet genoeg is nagedacht over hoe dit bericht over zou komen op Oekraïense collega’s.

Moraal is macht 

Om met het eerste te beginnen. Een organisatie als Amnesty is gebaseerd op de juiste veronderstelling dat moraal macht is (Amnesty heeft net als de paus geen tankdivisies tot haar beschikking) en dan behoor je er niet van te schrikken dat je woorden invloed hebben.

Je mag verder verwachten dat het bekend is dat Rusland de agressor is.  

Misschien was het beter geweest te wachten met deze publicatie tot de oorlog voorbij is. Maar dat kun je makkelijker doen als een oorlog zes dagen duurt. 

Natuurlijk was ook betere communicatie met de Oekraïense collega’s een goed idee geweest. Dat is echter een open deur. Betere communicatie is altijd verstandig, maar iedereen die communiceert beseft dat dat ingewikkeld kan zijn. En waar trainers worden ingezet om mensen beter te laten communiceren, heeft dat meestal tot gevolg dat iedereen hetzelfde gaat klinken en uitblinkt in nietszeggende algemeenheden, die voornamelijk bedoeld lijken te zijn om de schade bij voorbaat te beperken. 

Zaak voor historici

Het Brits-Amerikaanse bombardement op Dresden in 1945 was vermoedelijk een oorlogsmisdaad. Dat weinig burgers in West-Europa, met uitzondering van de Duitsers, in februari ’45 op verontwaardigde berichten over deze wandaad zaten te wachten, is evident. Dat deze wandaad in geen verhouding staat tot de veel grotere nazimisdaden mag ook evident zijn. Of dit bombardement nodig was om de oorlog te winnen, is een zaak voor historici. Ik meen dat hun oordeel tegenwoordig luidt dat het bombardement geenszins nodig was. Maar ook dat is wijsheid achteraf. 

Vrijwel nergens heb ik gelezen dat de bevindingen van Amnesty onjuist waren. Hooguit kun je de vraag stellen of je mag verwachten dat een land dat een verdedigingsoorlog voert, tegen een agressor die zich weinig gelegen laat liggen aan internationaal humanitair recht, zich wel aan alle regels houdt. 

Is de wezenlijke vraag die deze publicatie oproept dan niet veeleer: welke middelen mogen het doel heiligen, welke niet? En is het internationale humanitaire recht niet te vaak een wassen neus? 

Een wet die niet gehandhaafd kan worden blijkt vroeg of laat een absurditeit, een bron van willekeur. 

Meer columns