Alex van Stipriaan tijdens een debat. ‘In Nederland ben ik vaak de enige bleekneus op zwarte feestjes’
© Diederik Paauwe

Alex van Stipriaan: ‘Slavernij is ook het verhaal van hoop‚ van kracht’ 

Met 21 saluutschoten in Fort Zeelandia in Paramaribo nam Nederland 150 jaar geleden afscheid van de slavernij. Komend jaar wordt dit herdacht met een tentoonstelling in het Tropenmuseum. Gesprek met de curator‚ Alex van Stipriaan‚ over de gevolgen van de slavernij. ‘In dit debat moeten witte Nederlanders zich bescheiden opstellen.’

Hij spreekt consequent van ‘Afro-Nederlanders’‚ zou Zwarte Piet graag afschaffen en begrijpt het goed als mensen ‘nog altijd last hebben van hun slavernijverleden’. Alex van Stipriaan (58)‚ conservator bij het Tropenmuseum in Amsterdam en hoogleraar niet-westerse geschiedenis‚ is‚ kortom‚ niet bang voor het etiket ‘politiek correct’. Hij is echter evenmin drammerig of dogmatisch‚ blijkt tijdens een gesprek in zijn schemerige kamer in het Tropenmuseum in Amsterdam.

Amsterdamse jazzscène

Aanleiding is 2013‚ het jaar waarin wordt herdacht dat Nederland de slavernij 150 jaar geleden afschafte. Het Tropenmuseum‚ waar Van Stipriaan conservator is‚ wijdt er een grote tentoonstelling aan‚ waarbij 1863 ‘slechts’ het startpunt is. ‘Het wordt een vrolijke‚ spectaculaire expositie‚ met veel kunst‚ veel doe-dingen’‚ steekt hij van wal‚ ‘waarin we laten zien hoe de omgang tussen witte en zwarte Nederlanders zich heeft ontwikkeld. Dat begint bij de Wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam. Surinamers werden er letterlijk tentoongesteld‚ in een piste met een hekje erom‚ waar ze de hele dag aan het trommelen waren. Begin vorige eeuw kwamen veel Surinamers terecht in het entertainment. Zonder hen zou de Amsterdamse jazzscène zich nooit zo sterk hebben ontwikkeld. Afro-Nederlanders waren niet meer vreemd‚ het hekje was weg‚ je mocht van ze genieten. Maar ze moesten ook weer niet met je dochter trouwen. Later bleken ze nationale helden te kunnen worden: Ruud Gullit‚ Frank Rijkaard‚ Gerda Havertong. Dat laten we allemaal zien.’

Ik blijf in Suriname altijd de witte Nederlander; ik moet altijd uitleggen wie ik ben en wat ik doe‚ voordat mensen door mijn kleur heenkijken. Maar dat ben ik gewend

Van Stipriaan vertelt erover aan een ronde tafel waarop‚ onder een glasplaat‚ de vlag van Suriname prijkt. In 1974 kwam hij er voor het eerst‚ op zijn negentiende‚ een jaar voor de onafhankelijkheid. Het land liet hem niet meer los. Zijn geschiedenisscriptie ging over de economische geschiedenis van één plantage in Suriname‚ wat ook de basis vormde voor zijn dissertatie‚ jaren later. Kort voor het gesprek was hij er nog‚ voor een conferentie over historisch onderzoek in Suriname. ‘De geschiedenis van het land is voor een groot deel door buitenstaanders opgeschreven‚ is de klacht. Wat is het Surinaamse perspectief? Wat is wetenschappelijke distantie? Dat soort vragen kwam aan de orde.’

Hoe wordt u daar gezien‚ als buitenstaander of ingevoerde?
‘Ik blijf altijd de witte Nederlander; ik moet altijd uitleggen wie ik ben en wat ik doe‚ voordat mensen door mijn kleur heenkijken. Maar dat ben ik gewend. In Nederland ben ik vaak de enige bleekneus op zwarte feestjes. Dan spreken mensen me aan als “jullie”‚ ik word per definitie de vertegenwoordiger van alle blanken.

Niet echt willen luisteren

‘Deels is dat logisch‚ het is een mechanisme dat mensen toepassen om de werkelijkheid te begrijpen. Als jij zegt: “De Grieken zijn zó gastvrij”‚ doe je hetzelfde. Het helpt me ook mij in te leven in minderheden in Nederland‚ die dat voortdurend overkomt; het is een ervaring waardoor ik een grote jongen ben geworden. Het wordt pas vervelend wanneer mensen je als stereotype willen blijven zien‚ als ze niet echt naar je willen luisteren. Dat maakte ik mee met de Surinaamse schrijver Sandew Hira. Hij bleef me scharen bij Nederlandse historici die de slavernij en de gevolgen ervan bagatelliseren.’

U doelt op Piet Emmer.
‘Ja. En daar word ik heel erg niet blij van.’

Piet Emmer en Van Stipriaan staan tegenover elkaar in wat je een Historikerstreit onder slavernijdeskundigen kunt noemen. Emmer (68)‚ emeritus-hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Leiden en auteur van De Nederlandse slavenhandel 1500-1850‚ benadrukt dat Nederland wel slaven verkocht‚ maar lang niet op zo’n grote schaal als Engeland en Spanje en dat de gevolgen ervan niet moeten worden overdreven.

Objectieve geschiedenis

‘Het past in de tijdgeest: niet zeuren‚ maar doorpakken’‚ zegt Van Stipriaan erover. ‘Emmer is ook een graag geziene gast bij talkshows. Maar Afro-Nederlanders ervaren dit relativeren vaak als minachtend en respectloos. Emmers uitgangspunt dat er zoiets als objectieve geschiedenis bestaat‚ vind ik als wetenschapper achterhaald.’

Van Stipriaan zelf gaat uit van een ‘meerstemmige’ geschiedenis. ‘Mijn studenten geef ik altijd een wedstrijd Ajax-Feyenoord als voorbeeld. De uitslag betwist niemand‚ maar het krantenverslag ervan in Het Parool verschilt wezenlijk van dat in het Rotterdams Dagblad. Ook de achtergrond van de onderzoeker doet ertoe. Historisch onderzoek door nazaten van slaven ontstaat vanuit een ander perspectief dan als blanken het verrichten. We zouden het ook vreemd vinden als in de vakgroep vrouwenstudies alleen mannen onderzoek doen.’

Historisch onderzoek door nazaten van slaven ontstaat vanuit een ander perspectief dan als blanken het verrichten

Witte Nederlanders‚ vindt Van Stipriaan‚ moeten zich sowieso ‘een beetje bescheiden opstellen’ als Afro-Nederlanders zeggen: ik heb nog altijd last van de slavernij. ‘Je krijgt vaak de reactie: “Ik heb toch ook geen last meer van Napoleon?” Maar de bezetting door Napoleon was van beperkte duur. Terwijl de slavernij eeuwen aanhield. Generatie op generatie is doorgegeven: “Jij deugt niet‚ voor de wet ben je een ding‚ je zult nooit worden zoals wij‚ maar je moet het wél proberen‚ en christen worden. Na je dood word je dan misschien gelijkwaardig aan ons”.’

Kent u echt mensen die gebukt gaan onder het slavernijverleden?
‘Absoluut. Leden van minderheidsgroepen zeggen: ik moet harder werken dan een witte Nederlander‚ om me te bewijzen. Bij Afro-Nederlanders is dat gevoel nog sterker. Moeders zeggen: “Ik hoop dat mijn dochter een kind krijgt die licht van kleur is‚ dan heeft het later meer kans.” Of: “Mijn dochter heeft slecht haar”‚ terwijl ze bedoelen: kroeshaar. Dat hoorde je veel in het Caraïbisch gebied en Suriname. Nu neemt dat af.’

Je zegt toch ook niet meer ‘mijn wijf’ als je over je vrouw praat? Waarom dan wel ‘neger’?

Ook de gevoeligheid bij zwarte Nederlanders voor Zwarte Piet ziet Van Stipriaan als gevolg van het slavernijverleden. Een dag voor het gesprek vraagt columniste Margriet Oostveen zich in NRC Handelsblad vertwijfeld af ‘hoe lang Nederland zich nog een provinciaal in de wereld wil maken met zijn zwarte stereotypen’‚ doelend op‚ onder meer‚ Zwarte Piet. Neem een voorbeeld aan de VS‚ schreef ze‚ waar in de laatste James Bondfilm miss Moneypenny een zwarte power woman is geworden‚ bedreven in achtervolgingen.

Van Stipriaan had de column geschreven kunnen hebben. ‘Van mij mag Zwarte Piet vandaag worden afgeschaft’‚ zegt hij. ‘Hij praat krom‚ heeft dikke lippen en kroeshaar‚ en is en blijft de knecht‚ een inferieur type. De helft van mijn Afro-Nederlandse vrienden stoort zich eraan. Ooit zijn ze nageroepen met “Hé‚ Zwarte Piet” of: “Ga je wassen”. Maar zodra je over afschaffing begint‚ wekt dat heftige emoties op. Er is een groep die zich dan niet meer gerespecteerd voelt‚ die zegt: “Mijn eigenheid verdwijnt.” Dan klamp je je vast aan dingen als Zwarte Piet.

Niet minder gezellig

‘Toch bestaat Zwarte Piet pas sinds 1850. Tijdens de eerste intocht liepen er een of twee mee. Later is hij massaal gekloond en geïnfantiliseerd‚ net als Sinterklaas zelf: ineens waren het geen strenge opvoeders meer. Als je Zwarte Piet kunt invoeren‚ denk ik dan‚ kun je hem ook afschaffen. Ik heb zelf een paar jaar Sinterklaas gespeeld in mijn wijk‚ zonder Zwarte Pieten. Het was er niet minder gezellig om.’

Van Stipriaans taalgebruik past bij die houding. Hij spreekt ‘bewust’ van Afro-Nederlanders‚ analoog aan het in de VS ingeburgerde begrip Afro-American‚ ‘omdat iedereen dat over tien jaar doet’. Ook verzet hij zich tegen het woord ‘neger’. ‘Ik snap dat veel mensen het zien als een neutraal begrip om iemand te benoemen die zwart is. In het begin van de vorige eeuw werd het zelfs emancipatoir gebruikt: je had negro associations in de VS; het Journal of Negro History bestaat nog steeds. Maar taal verandert. Als je de verhalen uit de jaren zestig‚ zeventig leest‚ over negerpopjes in negerdorpjes die negermuziek maken‚ snap je iets van de kleinerende klank die het woord heeft. Je praat toch ook niet meer over “mijn wijf” als je het over je vrouw hebt? Waarom is het nou zo erg een ander het woord dan “neger” te kiezen?’

Zondebokken nodig

Het is een aspect waar ‘zijn’ tentoonstelling straks aandacht aan zal besteden. Net als het vroegere wantrouwen tegenover Surinamers. ‘Het tv-programma Brandpunt onderzocht in 1982 waar Nederlanders zich zorgen over maakten. Op 1 stond werkloosheid‚ dat is van alle tijden‚ op 3 stonden de files. Op 2 echter stonden de Surinamers. Krantenkoppen uit die tijd spreken van Surinaamse junkies‚ geweld door Surinamers. Dat kun je nu bijna één op één vervangen door Marokkanen. Mensen hebben kennelijk altijd zondebokken nodig.’

Op een ander punt is de tijdgeest wel degelijk veranderd. Tien jaar geleden was er ruimte voor de oprichting van het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee). Dit voorjaar werd de rijkssubsidie ervoor ingetrokken. Van Stipriaan: ‘Premier Rutte was op 1 juli aanwezig bij de jaarlijkse herdenking van de afschaffing van de slavernij. Hij sprak mooie woorden over het verleden dat je nooit moest vergeten. “Een gebaar zal ik hier niet maken”‚ zei hij echter in zijn toespraak over de subsidie. Ik vond dat heel cynisch.’

Cynisch

Het woord cynisch valt vaker. Bijvoorbeeld als Van Stipriaan vertelt over de compensatieregeling na de afschaffing van de slavernij. Vijftien jaar debatteerde de Tweede Kamer erover‚ om de slavenhouders uiteindelijk 300 gulden per vrijgekomen slaaf te geven‚ ‘het jaarsalaris van een arbeider’. ‘De compensatie werd betaald met de opbrengst van het cultuurstelsel in Nederlands-Indië‚ een andere vorm van gedwongen arbeid. Cynisch‚ inderdaad.’

Mijn ouders wisten niet dat Nederlanders slaven hielden in Suriname‚ vertelden ze toen ik met mijn studie bezig was

In het onderwijs is er tegenwoordig wel ruimte voor zulke verhalen. ‘Elke lesmethode besteedt aandacht aan de rol van Nederland in de slavenhandel’‚ zegt Van Stipriaan. ‘In mijn schooltijd was dat anders. Mijn geschiedenisboek‚ Wereld in Wording‚ bevatte één zin erover. “Rond 1860” – een exact jaartal ontbrak – “schafte Nederland de slavernij af.” Schrijnend‚ te meer omdat het boek drie pagina’s wijdde aan de slavernij in de VS. Mijn ouders wisten niet dat Nederlanders slaven hielden in Suriname‚ vertelden ze toen ik met mijn studie bezig was. Terwijl mijn vader nog wel het verhaal Elisa’s vlucht uit De Negerhut van oom Tom op rijm uit zijn hoofd kende.’ Hij begint voor te dragen: ‘Zeshonderd dollar was de som / daarvoor werd het kind het eigendom / des handelaars in wiens klauw zij viel / naar lichaam en naar ziel. Daarmee ben ik opgegroeid.’

Fascinatie

Slavernij was overigens niet alleen traumatisch‚ benadrukt Van Stipriaan. ‘Het is ook een verhaal van hoop‚ van kracht. Er was verzet‚ mensen namen hun lot in eigen hand‚ er ontstonden nieuwe culturen en talen‚ zoals het Papiamentu en het Sranang.’

Het verklaart mede Van Stipriaans fascinatie voor de slavernij – en voor de nalatenschap ervan. De tentoonstelling volgend jaar in het Tropenmuseum is dan ook een kolfje naar zijn hand. ‘Welke bijdrage hebben nazaten van slaven geleverd aan Nederland? Is er al sprake van een “wij”? Of blijven zwarten buitenstaanders? Met die vragen kunnen bezoekers straks aan de slag; pasklare antwoorden geven we niet.’ Maar hoe zou hij zelf die laatste vraag beantwoorden? Van Stipriaan‚ bedachtzaam: ‘Ik vind toch dat we naar een soort “we” toegroeien. Misschien kan de tentoonstelling daar een steentje aan bijdragen.’

Biografie

GEBOREN in 1954 in Gent GROEIDE OP in Eindhoven en Den Haag‚ waar hij veel Indische en Surinaamse vriendjes kreeg PROMOVEERDE in 1991 cum laude op de dissertatie Surinaams contrast; roofbouw en overleven in een Caraïbische plantage-economie‚ 1750-1863 PUBLICEERDE onder meer Op zoek naar de stilte: sporen van het slavernijverleden in Nederland (2007) WERD IN 1997 hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam VERVULT die functie nog één dag per week‚ naast zijn baan als conservator van het Tropenmuseum

Wordt Vervolgd, december 2012